Subschalen belangrijke testen Flashcards
UCL: Actief aanpakken/confronteren
De situatie rustig van alle kanten bekijken, de zaken op een rijtje zetten; doelgericht en met
vertrouwen te werk gaan om het probleem op te lossen.
UCL: Palliatieve reactie
Afleiding zoeken (ook met drinken, roken of ontspanning)
UCL: Vermijden/afwachten
Niets doen: vaak op zijn beloop laten, situatie uit de weg gaan en afwachten wat er gebeurt.
UCL: Sociale steun zoeken
Het zoeken van troost en begrip bij anderen, zorgen aan iemand vertellen of hulp vragen.
UCL: Passief reactiepatroon
Piekeren: volledig door situatie/probleem in beslag laten nemen, zaak somber inzien, niet in staat zijn iets aan de situatie te doen, ook piekeren over het verleden.
UCL: Expressie van emoties/boosheid
Afreageren: laten blijken van ergenis/kwaadheid.
UCL: Geruststellende en troostende gedachten
Relativeren, zichzelf geruststellen: na regen komt zonneschijn, zijn ergere dingen, jezelf moed inspreken.
PMT: Prestatiemotief
Persoonlijkheidseigenschap die leidt tot presteren.
PMT: Negatieve Faalangst
Beter presteren zonder druk
PMT: Positieve Faalangst
Beter presteren met druk
IOA: Spanningsschaal per subschaal
- Kritiek geven
- Aandacht vragen voor eigen mening
- Waardering uitspreken voor een ander
- Initiatief nemen tot contact
- Jezelf waarderen
NPV: Inadequatie
Vage lichamelijke klachten, gedrukte stemming, angsten en gevoelens van insufficiëntie.
Depressie en angst.
NPV: Sociale inadequatie
Vermijden/ongelukkig voelen in sociale situaties. Sociale geremdheid.
Sociale angsten.
NPV: Rigiditeit
Alles volgens plan doen, vaste gewoonten en principes.
Flexibiliteit en zoeken naar nieuwe oplossingen.
Obsessief-compulsief gedrag.
NPV: Verongelijktheid
Kritiek op anderen, wantrouwen van anderen.
Laag: vertrouwen in anderen, goed naar andere kunnen luisteren, tolerant.
NPV: Zelfgenoegzaamheid
Tevredenheid over zichzelf, mate van betrokkenheid bij anderen.
Hoog: Tevreden over zichzelf, niets van anderen aantrekken.
Laag: Willen anderen helpen, begrijpen en zich inleven.
NPV: Dominantie
Zelfvertrouwen, initiatief nemen, leiding geven, actieve aanpak.
Leidinggevende functie, autonomie.
NPV: Zelfwaardering
Hoog: optimisme
Laag: pessimisme
SCL-90: Agorafobie
Agorafobie
SCL-90: Angst
Zenuwachtigheid, spanningen, paniekaanvallen, rusteloosheid, angstige gedachten.
SCL-90: Somatische klachten
Algemeen lichamelijk disfunctioneren
SCL-90: Depressie
Sombere stemming, onvermogen te genieten, lage zelfwaardering, schuldgevoelens, gedachten aan suïcide.
SCL-90: Insufficiëntie van denken en handelen
Gedachten, impulsen en problemen bij het uitvoeren van gedragingen die als dwingend worden ervaren.
Obsessief-compulsief gedrag.