Studievragen Flashcards

1
Q

Wat zijn stanines?

A

Bewerkte standaardscores, lopend van 1 (laag) via 5 (midden) tot 9 (hoog). Stanines zijn gelijkmatig verdeeld tussen de standaardscores en hebben daarmee een breedte van anderhalve standaardeviatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is betrouwbaarheid?

A

De mate waaron meetwaarden gelijk blijven als de meting onder dezelfde omstandigheden nogmaals wordt uitgevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de meetfout?

A

De niet-systematische (toevallige) component in de score van een respondent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de standaardmeetfout?

A

De standaarddeviatie van de meetfout.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat gebeurt er met de standaardmeetfout als de betrouwbaarheid toeneemt?

A

De standaardmeetfout wordt kleiner.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Als dezelfde vragenlijst voor functioneren in de klas na een jaar voor de tweede maal wordt afgenomen, levert de correlatie tussen de twee testscores dan een schatting van de betrouwbaarheid op?

A

De correlatie tussen twee testafnames levert geen goede schatting van de betrouwbaarheid op, omdat niet voldaan is aan de eis dat de test een onafhankelijke replicatie is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kun je onderzoeken of een test parallel is?

A

Onderzoek of de test gelijke varianties, gemiddelden en gelijke correlaties met externe variabelen hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Weet je na onderzoek zeker of een test parallel is?

A

Nee, parallelliteit impliceert deze oberveerbare eigenschappen, de observeerbare eigenschappen impliceren geen parallelliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Parallele test moeten gelijke varianties hebben; hoe kun je hiervoor zorgen?

A

Door te standaardiseren; z-scores maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er met de schatting van de betrouwbaarheid indien bij parallele methode tests gebruikt worden die helemaal niet parallel zijn?

A

De correlatie wordt lager, dus je krijgt een onderschatting van de betrouwbaarheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Is alfa een goede maat voor interne consistentie?

A

Nee, alfa wordt steeds groter als het aantal items toeneemt, zelfs als deze items een zeer zwakke samenhang vertonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leg uit hoe alfa zich verhoudt tot de betrouwbaarheid.

A

In praktische situaties geldt dat bij grote steekproeven alfa kleiner is dan de betrouwbaarheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een item-restcorrelatie?

A

De correlatie tussen één bepaald item en de somscore op de overige items.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is inhoudsvaliditeit?

A

De mate waarin de test de inhoud van het begrip dekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

In welke situatie zoekt men vooral toevlucht tot concurrent validity ter vervanging van predictive validity?

A

Concurrent validity is de voorspelling van iets in het heden. Predictive validity is de voorspelling van iets in de toekomst. Het is vaak onmogelijk om gedrag in de toekomst te meten dus neemt men toevlucht tot concurrent validity.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een nomologisch netwerk? Welke rol spelen tests hierin?

A

Een nomologisch netwerk is een theoretisch kader waarin alle constructen, de relaties tussen de constructen en de geobserveerde testscores (die de constructen meten) grafisch zijn weergegeven.
De relatie tussen de constructen kunnen alleen via de testscores onderzocht worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Is bij het opzetten van de testbatterij de betrouwbaarheid van het criterium van belang?

A

Ja, als het criterium onvoldoende betrouwbaar is, is de predictieve validiteit laag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Een vragenlijst voor functioneren in de klas wordt twee keer voorgelegd aan dezelfde zeer grote representatieve steekproef van kinderen. Tussen de eerste en de tweede afname zit een week. De correlatie tussen beide testscores wordt gebruikt om de betrouwbaarheid te schatten. De correlatie is naar verwachting…

A

Ongelijk aan de betrouwbaarheid (dat wil zeggen, groter of kleiner).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Een betrouwbaarheidsinterval is gelijk aan…

A

Een puntschatter (point estimate) +/- een foutenmarge (margin of error, oftewel standaardfout keer de z-score)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is een foutenmarge? Is dit gelijk aan de standaardfout?

A

Als je een foutenmarge van 4% gebruikt en 47% van de steekproef een bepaald antwoord geeft, dan kan je er “zeker” van zijn dat als je diezelfde vraag aan de volledige populatie had gesteld, tussen 43% (47-4) en 51% (47+4) datzelfde antwoord zouden gekozen hebben (een lagere foutenmarge vereist een grotere steekproef).
Dit is niet gelijk aan de standaardfout.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Een gestratificeerde steekproef heeft alleen zin als…

A

De strata intern relatief homogeen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke validiteit is voor toegepast onderzoek van belang?

A

Interne validiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke validiteit is voor fundamenteel onderzoek van belang?

A

Externe validiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat geeft de waarde van de Chi-kwadraat aan? Kan dit gebruikt worden om de sterkte van de samenhang te bepalen?

A

De waarde geeft aan hoeveel empirische steun er bestaat voor de houdbaarheid van de nulhypothese.
Deze waarde zegt niets over de sterkte van de samenhang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat zijn de drie belangrijkste aannames voor de Chi-kwadraat?
Twee categorische variabelen. Random trekking/toewijzing. Onafhankelijke waarnemingen.
26
Welke grootheid bij een multipele regressie is afhankelijk van de meeteenheden van de variabelen?
ANTWOORD?
27
Welk doel behoort niet tot de doelen van de commissie ethiek?
Bescherming van kwaliteit van het onderzoek.
28
In welke fase van de empirische cyclus wordt het formuleren van een hypothesen volgens De Groot?
Inductie.
29
De waarde .000 in de SPSS output betekent dat de kans kleiner dan 0.0005 is dat men een correlatie...
Hoger dan de positieve correlatie of lager dan de negatieve correlatie vindt als de nulhypothese waar is.
30
Hoe lees je de kritieke waarde (oftewel kritieke grens) van een Chi-kwadraat vanuit SPSS output?
Kijken naar de kritieke waarde verdeling van de Chi-kwadraat in het formuleboekje, bij de gegeven vrijheidsgraden en het significantieniveau.
31
Wat is geen voordeel van een prestatieniveautest (maximum performance test)?
Ze zijn niet objectiever te scoren.
32
Bij welke steekproef geldt dat elke mogelijke combinatie van elementen uit de populatie een gelijke kans heeft om als steekproef getrokken te worden?
Eenvoudige aselecte steekproef.
33
Het begrip concurrent validity heeft betrekking op...
Een relatie tussen testprestatie en op hetzelfde tijdstip verkregen criterium prestaties.
34
In welke fase van de empirisch cyclus wordt de voorspelling van de hypothesen geformuleerd?
Deductiefase.
35
Wat is een multipele correlatiecoeficient?
De correlatie tussen de werkelijke scores op de afhankelijke variabele y en de voorspelde scores van y op basis van een multipele regressie vergelijking.
36
Wat zijn drie voordelen van het uitvoeren van een tweewegs variantie analyse?
Je kan twee factoren tegelijkertijd onderzoeken. Je kan het interactie-effect onderzoeken. Je kan de error reduceren, waardoor de power toeneemt.
37
Hoe bereken je het 95% betrouwbaarheidsinterval van het regressiegewicht (slope)?
Zie het formuleboekje, en deel de t door de helft vanwege het gebruik van een halve alfa (SPSS geeft de hele).
38
Wat is een overschrijdingskans?
De p-waarde/significantieniveau.
39
Wat is een antwoordtendentie?
Neiging tot een consistent keuzepatroon in het antwoordgedrag op tests.
40
Wat zijn voorbeelden van antwoordtendentie; leg uit.
Instemtendentie; overmatig instemmen met de richting van de vraag. Positievoorkeur; sommige posities bij de antwoordmogelijkheden wordt geprefereerd boven andere. Semantische interpretatie; variatie in individuele interpretatie van verbale aanduidingen van frequentie. Sequentietendentie; kiezen van een bepaalde verdeling over de keuzemogelijkheden. Gistendentie; gokken.
41
Welke antwoordtendentie zal niet voorkomen bij een prestatieniveautest?
Instemtendentie.
42
Cronbachs alfa is gelijk aan 0.80. Wat zegt dit over KR-20?
Deze is gelijk aan Cronbachs alfa en dus ook 0.80.
43
Hoe bereken je de variantie aan de hand van een frequentietabel?
Formuleboekje, bij een goed/fout vraag gebruik je de formule voor dichotome scores.
44
Wat zegt een ideale keuzevraag over de a-waardes en de p-waardes.
Bij een ideale vierkeuzevraag zijn de a-waardes gelijk, maar lager dan de p-waarde.
45
Wat is de ideale testconstructieprocedure?
Theoretische fase, operationaliseringsfase, onderzoeksfase (voor- en hoofdonderzoek) en terugkoppelingsfase.
46
Is de percentielscore een lineaire transformatie van de ruwe testscore?
Nee.
47
Waarom is er veel kritiek op het begrip IQ?
Psychologen zijn er lange tijd onterecht van uitgegaan dat iemands IQ constant is.
48
Welk coeficient geeft de meest nauwkeurige schatting voor de betrouwbaarheid?
Guttmans lambda-2.
49
Wat is kruisvalidatie?
Het uitvoeren van een replicatieonderzoek met een onafhankelijke, vergelijkbare steekproef, om de resultaten uit het eerste onderzoek te onderzoeken op robuustheid.
50
Wat is de correctie voor attenuatie?
De correctie voor attenuatie is een correctie van een correlatiecoëfficiënt voor onbetrouwbaarheid van de gemeten variabelen. Door deze correctie aan te brengen is het mogelijk na te gaan hoe groot de correlatie tussen twee variabelen zou zijn als het mogelijk was beide variabelen perfect betrouwbaar te meten.
51
Hoe heet de correlatie tussen een item en en principale component?
Lading.
52
Wat gebeurt er met alfa wanneer een zeer groot (oneindig) aantal parallele items wordt toegevoegd?
Alfa wordt (bij benadering) 1.
53
Voor welk onderzoek moet goedkeurig verleend verkregen worden van de ethische commissie?
Onderzoek waarbij respondenten betrokken zijn.
54
In welke fase van de empirische cyclus worden de hypothese gevormd?
Inductiefase.
55
Een onderzoeker verdeelt de te onderzoeken populatie in 7 subpopulaties en stelt een steekproef samen door uit elke subpopulatie aselect een aantal elementen te trekken. Van welke steekproef is hier sprake?
Gestratificeerde steekproef.
56
Wat geeft een hoge waarde van een gestandaardiseerd residu in een kruistabel aan?
Dat de data in tegenspraak zijn met de aanname van onafhankelijkheid voor de betreffende cel.
57
Welke drie assumpties zijn noodzakelijk bij een bivariate regressie (regressie van y op x)?
De populatiewaarden van y voor iedere waarde van x zijn normaal verdeeld. De populatiegemiddelden van y die behoren bij de verschillende waarden van x hebben een lineaire relatie met x. De populatiewaarden van y voor elke waarde van x hebben dezelfde standaarddeviatie.
58
Wat moet je inspecteren om vast te stellen of het zinvol is om een bivariate regressieanalyse uit te voeren?
Spreidingsdiagram.
59
Als variabele x en variabele y negatief samenhangen dan geldt in het algemeen dat...
Hogere waarden op x samengaan met lagere waarden op y.
60
Hoe bereken je dummy variabelen?
Het aantal onafhankelijke variabele min 1.
61
Waar staan between-groups voor in de SPSS output van een ANOVA?
Regression.
62
Waar staan within-groups voor in de SPSS output van een ANOVA?
Residual.
63
Wat zegt een grotere within-groups variabiliteit over de f-waarde en de significantie?
Dat je een kleinere f-waarde zult vinden en minder snel een significant resultaat.
64
Wat geldt onder de nulhypothese voor between-groups?
Dat between-groups een zuivere schatter is van de populatievariantie.
65
Wat gebeurt er met de power als het significantieniveau hoger wordt?
Deze neemt toe.
66
Wat gebeurt er met power wanneer de effectgrootte groter wordt?
Deze neemt toe.
67
Hoe bereken je de steekproef volgens de vuistregels op basis van communaliteiten?
Steekproef moet groter zijn dan 150, wanneer componenten 10 of meer ladingen hebben.
68
Wat is de f-waarde in een eenwegsvariantie analyse?
De ratio van twee zuivere schatters van de populatievariantie indien de nulhypothese waar is.