stoornissen Flashcards

1
Q

de neurobiologische ontwikkelstoornissen.

A
  • Verstandelijke beperking
  • Communicatiestoornis
  • Autismespectrumstoornis
  • Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis
  • Specifieke leerstoornis
  • Motorische stoornis
  • Ticstoornissen
  • Andere neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is een Autismespectrumstoornis (ASS)

A

neurobiologische ontwikkelingsstoornis van de sociale wederkerigheid en de verbale en non-verbale communicatie die gepaard gaat met een star en beperkt repertoire van gedrag en interesses.
- Neurobiologisch: Een genetische aanleg (pre)dispositie
- Cognitief: Verstoorde informatieverwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beschrijf de ASS vanuit DSM 5

A

A .Beperkingen in de sociale communicatie en interactie
- Tekortkomingen in de sociaal-emotionele wederkerigheid (bijvoorbeeld abnormaal contact maken of interactie)
- Tekortkomingen in het non-verbaal communicatieve gedrag (bijvoorbeeld lichaamstaal, oogcontact)
- Tekortkomingen in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties (moeite met aanpassen, fantasiespel etc.)

B. Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten
- Aanwezig vanaf de jeugd
- Mate van ernst op A en B: :
3: Vereist zeer substantiële ondersteuning
2: Vereist substantiële ondersteuning
1: Vereist ondersteuning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

prevalentie ASS en behandeling.

A

1% M:V 4:1
Psycho-educatie, gedragstherapie, systeemtherapie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ADD

A

6 symptomen (volw. 5), minimaal 6 maanden
Kenmerken:
Onoplettendheid, Onvoldoende aandacht aan details, achteloze fouten, Moeite aandacht bij taken of spel, Lijkt niet te luisteren wanneer direct aangesproken, Volgt aanwijzingen niet op, maakt niet af, Moeite met organiseren, Vermijdt langdurige geestelijke inspanning, Raakt vaak iets kwijt, Wordt gemakkelijk afgeleid door uitwendige prikkels, Is vaak vergeetachtig.
Behandeling: Medicatie, psycho-educatie, gedrags- en systeemtherapie

Diagnose: 1 screening en criteria, 2 alternatieven, 3 comorbiditeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ADHD

A

6 symptomen (volw. 5),minimaal 6 maanden

is een neurobiologische ontwikkelingsstoornis die wordt gekenmerkt door aanhoudende problemen met aandacht, hyperactiviteit en impulsiviteit.

  1. Hyperactiviteit en impulsiviteit (ADHD)
    Beweegt onrustig met handen en voeten of draait op stoel, Staat vaak op waar je moet blijven zitten, Rent vaak rond, klimt overal op, Kan moeilijk rustig spelen of ontspannen, Is vaak ‘in de weer’ of ‘draaft maar door, Praat vaak excessief veel, Antwoordt voordat de vraag afgemaakt is,Heeft moeite op de beurt te wachten, Stoort anderen en dringt zich op, Voor 12e jaar aanwezig, Op meerdere levensgebieden.

Diagnose: 1 screening en criteria, 2 alternatieven, 3 comorbiditeit

Behandeling: Medicatie, psycho-educatie, gedrags- en systeemtherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Schizofreniespectrum

A

Reeks psychische aandoeningen die worden gekenmerkt door afwijkingen in denken, waarnemen, emoties en gedrag.

In totaal 4 spectrums.
- Positieve symptomen (wanen, hallucinaties en gedesorganiseerde spraak/gedrag)
- Negatieve symptomen (affectief vlak, initiatief verlies, terugtrekken etc.)
- Wanen (vaste overtuiging die men niet toestaat te falsificeren)
- Hallucinaties (zintuigelijke waarneming zonder externe stimulus)
- Katatonie (verstoring in de uitvoering van bewegingen)
nummer 1: ernstige vorm met langdurige psychotische symptomen, zoals wanen en hallucinaties
nummer 2 : Vreemde gedahten en gedrag, minder ernstig.
Nummer 3: Psychotische symptomen, manie en depressie
nummer 4: Omvat verschillende stoornissen Met schizofrenie achtige stoornissen, die niet zijn in te delen.
-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

manische episode

A

Een week voortdurend en overdreven uitgelaten (prikkelbaar), (te) veel energie en slecht dagelijks functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hypomane episode

A

Minimaal 4 dagen manisch zonder grote beperking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Depressieve episode

A

Twee weken erg somber (depressieve stemming), geen plezier of interesse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bipolaire-stemmingsstoornissen

A
  • Bipolaire I-stoornis:
    Manische episodes: Ten minste één manische episode, die vaak wordt gevolgd of voorafgegaan door hypomane of depressieve episodes.
    Depressieve episodes: Niet vereist voor de diagnose, maar komen vaak voor.
    Bipolaire II-stoornis:
    Hypomane episodes: Ten minste één hypomane episode.
    Depressieve episodes: Ten minste één majeure depressieve episode. Er zijn geen volledige manische episodes.
    Cyclothyme stoornis:
    Chronische fluctuaties: Perioden van hypomane symptomen en perioden van depressieve symptomen die niet voldoen aan de criteria voor een majeure depressieve episode.
    Duur: Symptomen duren ten minste twee jaar (een jaar voor kinderen en adolescenten) zonder symptomenvrije perioden langer dan twee maanden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bipolaire I-stoornis →

A

Minstens een week abnormale en aanhoudende verhoogde prikkelbare stemming of energie. Drie (of meer) van de volgende symptomen:
Verminderde slaap
Spraakzamer
Gejaagde gedachten
Sneller afgeleid
Actiever (sociaal of seksueel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bipolaire II-stoornis →

A

Minstens één hypomane en één depressieve episode
Minstens vier achtereenvolgende dagen abnormale en aanhoudende verhoogde prikkelbare stemming en energie
Tijdens de periode drie (of meer)Symptomen:
Verminderde slaap
Spraakzamer
Gejaagde gedachten
Sneller afgeleid
Actiever (sociaal of seksueel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Cyclothyme stoornis →

A

Minstens twee jaar verschillende perioden met lichte manische- en perioden met depressieve symptomen die echter niet voldoen aan depressie, manie of hypomanie
Bovenstaande is minstens de helft van de tijd aanwezig, nooit langer dan twee maanden afwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Depressieve-stemmingstoornissen

A

Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis
Depressieve stoornis
Persisterende depressieve stoornis
Premenstruele stemmingsstoornis
Depressieve stoornis door een middel/medicatie
Depressieve stoornis door een somatische aandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis

A

Valt onder de depressieve stemmingsstoornisssen:

Woede-uitbarstingen > 3x per week.
- Prikkelbare of boze stemming > 12 maanden
- Symptomen in 2 verschillende omgevingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Persisterende depressieve stoornis

A

sombere stemming gedurende minstens twee jaar, meer dagen wel dan niet.
Tijdens de depressiviteit: minstens twee symptomen.
- Slechte eetlust of juist te veel eten.
- Insomnia of hypersomnia.
- Weinig energie of vermoeidheid.
- Gering gevoel van eigenwaarde.
- Slechte concentratie of moeite met beslissingen nemen.
- Gevoelens van hulpeloosheid.
- Nooit langer dan twee maanden achtereen afwezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Premenstruele stemmingsstoornis

A

Minimaal 2 cycli aanwezig - Minimaal 5 symptomen: labiel, Somber, angst, verminderde interesse, overspoeld door emoties, futloosheid, concentratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Depressieve stoornis

A

Tenminste vijf van de onderstaande symptomen.
Rusteloosheid of geremd worden.
Rusteloos of geremd worden.
Insomnia of hypersomnia
Gewichtsverlies.
- Vermoeidheid of verlies van energie.
- Gevoelens van waardeloosheid of schuldgevoelens.
- Verminderde concentratie of besluiteloosheid.
- Terugkerende gedachten aan de dood, suïcide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Behandeling depressieve stemmingstoornissen:

A

Internettherapie
Gedragstherapie
Cognitieve (gedrags)therapie
Interpersoonlijke psychotherapie
Third wave (ACT, mindfulness etc.)
Systeemtherapie
Biologisch = zie les farmacologie
Aandachtspunten voor de psychosociale therapeut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Angststoornissen

A

Seperatie angststoornis–Overmatige angst gescheiden te worden van huis en/of degenen aan wie men gehecht is.

Selectief mutisme–minstens een maand consequent niet kunnen spreken in sociale situaties waarin dat wel vereist is.

Specifieke fobie–Duidelijke en aanhoudende (>6 maanden) buitenproportionele angst voor een bepaald object of een specifieke situatie.

Sociale angststoornis–angst voor, of het vermijden van sociale contacten of situaties waarin de kans bestaat beoordeeld te worden.

Paniekstoornis–Paniekaanval

gegeneraliseerde angststoornis– Buitensporige angst en bezorgdheid over meerdere gebeurtenissen of activiteiten.
Zorgen en piekergedachten moeilijk in de hand houden. > 6 maanden
3 van 6 symptomen aanwezig; rusteloos, vermoeidheid, concentratieproblemen, prikkelbaarheid, spierspanning en slaapproblemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Behandeling Angststoornissen

A

Meest gebruikte therapie is de cognitieve gedragstherapie.
Exposure in vivo: Stapje voor stapje de confrontatie met angst aangaan en vermijdingsgedrag doorbreken,
Exposure in vitro:Via verbeelding het bovenstaande oefenen.
Daarnaast: medicatie (met name antidepressiva)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Belangrijke interventies voor een PST bij angststoornissen

A

Tot rust brengen (ontspanningsoefeningen)
Counseling
Cognitieve herstructurering
Bevorderen coping
concrete handvaten:
- In kleine stapjes proberen iemand (gevoel van) controle terug te geven
- Forceer de cliënt niet, maar ga ook niet teveel mee in vermijdingsgedrag.
- Positief bekrachtigen
- Gezamenlijk doelen stellen
- Ontspannings- en kalmeringstechnieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q
  • Obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen
A
  • Obsessief-compulsieve stoornis (OCS of dwangstoornis)
  • Verzamelstoornis (hoarding disorder)
  • Morfodysfore stoornis (verstoorde beleving van het uiterlijk)
  • Trichotillomanie (haaruittrekstoornis)
  • Excoriatiestoornis (huidpulkstoornis)
  • OCS door middel of medicatie of een somatische aandoening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Kenmerkend is aan een obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen is:

A

Tijdrovend, minstens een uur of ernstige lijdensdruk en beperken betrokkene in zijn of haar functioneren
- Bij dwangstoornis heeft 80% last van zowel obsessies als van dwanghandelingen
- Dwanggedachten: angst voor vuil en besmetting, geweld, iemand iets aan willen doen, twijfel
- Dwanghandelingen: repetitieve handelen als schoonmaken, wassen,controleren, tellen en aanraken, bidden. Anders: grote spanning!
- Met en zonder angst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q
  • Trauma- en stressgerelateerde stoornissen
A
  • PTSS
    -Comorbide stoornissen
    -Acute stressstoornis
    -Aanpassingsstoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

PTSS

A

> maand
Intrusieve symptomen:
- Terugkerende, onvrijwillige, intrusieve pijnlijke herinneringen
- Terugkerende onaangename dromen met link naar trauma
- Dissociatieve reacties (flashbacks, herbeleving)
- Lijdensdruk
- Fysiologische reacties
- Vermijding
- Negatieve veranderingen in cognities en stemming
- Verandering in arousal en reactiviteit:
- Prikkelbaarheid, roekeloos, overmatige waakzaamheid, overdreven schrik,
- concentratieproblemen, verstoring van de slaap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Cormorbide stoornis

A

het gelijktijdig voorkomen van twee of meer psychische of lichamelijke aandoeningen bij dezelfde persoon.

Meest voorkomende comorbide stoornis bij mannen met PTSS is alcoholmisbruik of – afhankelijkheid, depressie, gedragsstoornissen en andere vormen van verslaving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Acute stressstoornis

A

Treedt op binnen een maand na blootstelling aan een traumatische gebeurtenis
abnormaal: symptomen gepaard gaan met grote lijdensdruk, verslechtering in functioneren.
75% van de mensen met acute stressstoornis ontwikkelt PTSS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Aanpassingsstoornissen

A

Sterke emotionele of gedragsmatige reacties op een of meerdere stressoren, bv. Verlaten van ouderlijk huis, financiele problemen, een kind krijgen,
- echtscheiding.
- Reacties zijn heviger dan men op grond van stressbron zou verwachten en beperken sociaal functioneren of functioneren in werk, studie aanzienlijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Behandeling van Trauma- en stressgerelateerde stoornissen

A
  • Psycho educatie
  • CGT, cognitieve herstructurering van de betekenis van de traumatische gebeurtenis
  • EMDR (eye movement desentization and reprocessing)
  • Psychofarmaca is mogelijk
  • Exposure (in vivo, imaginaire)

-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Dissociatieve stoornissen

A

Dissociatieve identiteit stoornis Fragmentatie van de identiteit in twee of meer persoonlijkheidstoestanden. (bezetenheid) 70% krijgt borderline diagnose.
Komt voor bij iets meer vrouwen dan bij mannen. Prevalentie: 1,5%

Dissociatieve amnesie → Niet herinneren van belangrijke autobiografische gebeurtenissen
Declaratieve geheugen (in tegenstelling tot procedureel)
Specificeer

Depersonalisatie/ derealisatiestoornis → Buiten de eigen gevoelswereld of lichaam staan. (zelfvervreemding)

Derealisatie: je bent ergens en je voelt ineens dat de kamer veel groter is of dat de vloer gaat golven. Je wordt bang, schrikt, controle verlies. Je als persoon heel anders voelt bijv je handen, je kijkt anders naar jezelf.

Aandachtspunten PST:
Hulpverlener kan gezien worden als dader.
Rode vlaggen: lusteloos, angstig, bewustzijn veranderingeen, slaapverandering.
Doorsturen naar BIG geregistreerde hulpverlener.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q
  • Somatische-symptoomstoornis en verwante stoornissen,
A

Minstens 6 maanden aanwezig zijn.
Lichamelijke klachten staan op de voorgrond, Duidelijke lijdensdruk, Beperkingen in het functioneren, Nb: ongeveer 80% van de algemene bevolking heeft minimaal een of meer, lichamelijke klachten per week. verdwijnt vaak spontaan.

-Conversie stoornis –Veranderingen die optreden in de willekeurige motorische of sensorische functies die niet het gevolg zijn van een neurologische of andere somatische aandoening.

-Nagebootste stoornis–vroeger Munchhausensyndroom.
Voorwenden van somatische of psychische klachten of verschijnselen, of het doelbewust opwekken van

-Ziekte angststoornis–Veel angst en zorg over eigen gezondheid
- Extreem gericht zijn op de controle van de gezondheid of op het vermijden van ziekenhuizen e.d.

Klachtenanamnese altijd op ;
-Somatische dimensie
-Cognitieve dimensie
-Emotionele dimensie
-Gedragsdimensie
-Sociale dimensie

34
Q

Behandeling somatisch-symptoomstoornis

A

betere manier met de lichamelijke klachten leren omgaan. Hierdoor is het makkelijker om een cliënt met een lichamelijke klacht voor een psychologische behandeling te motiveren.
Cognitieve gedragstherapie
Ontspanningsoefeningen, aandacht training, exposure en responspreventie,
exposure and graded activity, systeeminterventies rond de klacht.
Farmacotherapie; antidepressiva

35
Q

Voeding en eetstoornissen

A

Pica (eten van niet voor consumptie bestemde stoffen)
- Ruminatiestoornis (regurgitatie van voedsel)
- Vermijdende/restrictieve voedselinname stoornis

  • Anorexia nervosa
    Niet of te weinig eten om psychische redenen

– Boulimia nervosa Minimaal 3 maanden, 1 maal per week
Recidiverende eetbui-episoden.
1. Eetbui (in 2 uur)
2. Gevoel van geen controle

36
Q

Behandeling Voeding en eetstoornissen:

A

CGT, IPT. Lastig te behandelen
Comorbiditeit met somatische ziekten, depressie, angst, OCD

37
Q
  • Seksuele disfuncties
A

Hieronder valt:
- Vertraagde ejaculatie, erectiestoornis, orgasmestoornis bij de vrouw, sexuele-interesse-/opwindingsstoornis bij de vrouw, penetratiestoornis, hypoactief-sexsueelverlangenstoornis bij de man, voortijdige ejaculatie, sexuele disfunctie door een middel/medicatie.

38
Q

Verschil tussen psychose en dissociatie

A

Psychose = waarin iemand het contact met de realiteit verliest. Mensen die een psychose ervaren, kunnen niet goed onderscheiden wat echt is van wat niet echt is. Bij een psychose kom je niet snel meer in het hier en nu. Bij een dissociatie wel.
Psychose = als je minstens 1 hele dag helemaal van het padje bent.
Je moet een psychose herkennen langer dan een half jaar is schizofrenie.
Dissociatie = waarbij een persoon zich tijdelijk losmaakt van zijn of haar gedachten, gevoelens, herinneringen, of identiteit.

39
Q

Genderdysforie

A

Een duidelijke incongruentie tussen het ervaren/geuite gender en het toegewezen gender, gedurdende minstens zes maanden, blijkend uit minstens zes van de acht kenmerken.
De aandoening gaat gepaard met klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het socialen of schoolse functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen.

40
Q

Slaap-waakstoornissen

A

Slaap-waakstoornissen zijn een groep aandoeningen die de kwaliteit, timing en duur van slaap beïnvloeden, resulterend in verminderde alertheid en functioneren overdag.

41
Q

Soorten slaap-waakstoornissen.

A

insomniastoornis–moeite in slaap vallen
Hypersomnolentiestoornis–slaperigheid, mede door een goede nachtrust.
Narcolepsie–onbedwingbare slaapaanvallen.
obstructieve slaapapneu Hypopneu–verstopping bovenste luchtwegen.
Centrale slaapapneu–onderbreking van de ademhalen.
Circadiane ritme slaap/waak stoornis
Parasomnieen
Restless legs syndroom
periodieke beenbewegingen tijdens de slaap.
Nachtmerrie stoornis
Slaapstoornis door middel/medicatie

42
Q

Disruptieve, impulsbeheerings- en andere gedragsstoornissen

A

Psychische stoornissen die worden gekenmerkt door problemen met het reguleren van emoties en gedragingen. Deze stoornissen leiden vaak tot conflicten met autoriteiten, overtreding van sociale normen, en kunnen negatieve gevolgen hebben voor de betrokkenen en hun omgeving.

43
Q

Soorten Disruptieve, impulsbeheerings- en andere gedragsstoornissen

A
  • Oppositionele-opstandige stoornis (ODD)
    Een patroon van prikkelbaar of boos humeur, ruziezoekend en uitdagend gedrag, of wraakzucht dat minstens zes maanden aanhoudt.
    Symptomen: Frequent verlies van geduld, ruzie maken met volwassenen, opzettelijk anderen irriteren, weigeren om zich aan regels te houden, schuld afwijzen, en wrok of wraakzucht tonen.

Normoverschrijdend-gedragsstoornis (CD)
Herhaaldelijk en aanhoudend patroon van gedrag waarin de grondrechten van anderen of belangrijke leeftijdsadequate normen of regels worden geschonden. minstens 6mnd aanwezig.
Symptomen: Agressie tegen mensen en dieren, vernietiging van eigendom, bedrog of diefstal, ernstige schendingen van regels.
Gevolgen: Problemen met justitie, moeilijkheden in relaties, en academische of werkgerelateerde problemen.

Periodiek explosieve stoornis (IED)
Terugkerende uitbarstingen van impulsieve agressiviteit die buiten proportie zijn ten opzichte van de situatie.
Symptomen: Woede-uitbarstingen, fysiek of verbaal geweld, schade aan eigendommen of lichamelijk letsel toebrengen.
Gevolgen: Problemen in interpersoonlijke relaties, juridische problemen, werk- of schoolgerelateerde problemen.

Antisociale persoonlijkheidsstoornis (ASPD)
Een doordringend patroon van onverschillig en schending van de rechten van anderen, beginnend in de kindertijd of vroege adolescentie en voortzettend in de volwassenheid.
Symptomen: Oneerlijkheid, impulsiviteit, prikkelbaarheid en agressiviteit, roekeloosheid, onverantwoordelijkheid, gebrek aan berouw na het kwetsen of bestelen van anderen.
Gevolgen: Chronische problemen met de wet, instabiliteit in werk en relaties, risico op misbruik van middelen.

  1. Pyromanie
    Herhaalde opzettelijke brandstichting, gepaard met fascinatie voor vuur en opluchting of voldoening na het aansteken van een brand.
    Symptomen: Ongegronde brandstichting, spanning of opwinding voor het aansteken van een brand, sterke interesse in brand en de gevolgen ervan.
    Gevolgen: Juridische problemen, gevaar voor zichzelf en anderen, schade aan eigendom.
  2. Kleptomanie
    Herhaaldelijk onvermogen om de impuls te weerstaan om objecten te stelen die niet nodig zijn voor persoonlijk gebruik of hun monetaire waarde.
    Symptomen: Sterke drang om te stelen, opluchting of voldoening tijdens het stelen, gevoelens van schuld of schaamte na de diefstal.
    Gevolgen: Juridische problemen, stress en conflicten in interpersoonlijke relaties, moeite om dagelijkse verantwoordelijkheden te vervullen.
44
Q

Behandeling Disruptieve, impulsbeheerings- en andere gedragsstoornissen

A

Deze stoornissen vereisen vaak een uitgebreide evaluatie en behandeling, inclusief psychotherapie, gedragsinterventies, en soms medicatie. Effectieve behandeling kan de kwaliteit van leven van de betrokkenen verbeteren en de impact op hun omgeving verminderen.

45
Q
  • Persoonlijkheidsstoornissen
A

De stoornissen kunnen zich uiten in denken, het voelen, de omgang met anderen en in de impulsbeheersing.
- Vertonen een relatief stabiel verloop over de tijd.
- Beïnvloeden het functioneren van het individu in uiteenlopende situaties.
- Veroorzaken lijdensdruk of beperkingen in het beroepsmatig of sociaal
- functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen.
- Het patroon kan niet verklaart worden als uiting of gevolg van een andere psychische stoornis en kan niet toegeschreven worden aan een fysiologische reactie op een middel of een somatische aandoening.
- 4-15% van de algemene bevolking leidt aan persoonlijkheidsstoornissen en ongeveer 60% van de cliëntenpopulaties.
10 persoonlijkheidsstoornis, onderverdeeld in 3 clusters.

46
Q

Wat is persoonlijkheid?

A

Temperament = wat je in aanleg hebt. De mate van levendigheid, introvert, sensiviteit.
Karakter = vaste innerlijke eigenschappen waarmee een persoon zich onderscheid van een ander persoon.

47
Q

10 persoonlijkheidsstoornis, onderverdeeld in 3 clusters

A

Cluster A, het vreemde, excentrieke cluster
Mensen met deze stoornis hebben weinig contact met anderen en leven vaak geïsoleerd. Zij zijn niet snel geneigd om psychische hulp te zoeken.

Cluster B, het impulsieve, dramatische (of emotionele) cluster
Mensen met deze stoornissen hebben problemen met impulscontrole en emotieregulatie. Zij beleven vaak problemen als buiten zichzelf.

Cluster C, het angstige cluster
Mensen met deze stoornissen kunnen zich wel beter aanpassen aan de eisen van het dagelijkse leven dan mensen met cluster A en B stoornissen.

48
Q

Wat valt onder cluster A?

A

Paranoide persoonlijkheidsstoornissen:
Overheersend en wantrouwen en achterdocht tegenover andere mensen en hun motieven.
Minstens 4 symptomen.
1.Verdenkt anderen ervan dat ze hem uitbuiten, schade berokkenen of bedriegen.
2. Is gepreoccupeerd door ongerechtvaardigde twijfels aan de loyaliteit of betrouwbaarheid van naasten.
3. Is onwillig om anderen in vertrouwen te nemen vanwege een ongerechtvaardigde vrees dat de informatie op een kwaadaardige manier tegen hem zal worden gebruikt.
4. Zoekt verborgen kleinerende of bedreigende betekenissen achter onschuldige opmerkingen of voorvallen.
5. Koestert persisterende wrok (vergeeft beledigingen, kwetsuren of kleinerende opmerkingen niet).
6. Bespeurt aanvallen op zijn of haar karakter of reputatie die voor anderen niet duidelijk waarneembaar zijn en reageert al gauw boos of met een tegenaanval.
7. Heeft recidiverend ongerechtvaardigde twijfels over de trouw van echtgenoot of partner.

Schizoide persoonlijkheidsstoornis.
Overheersend patroon van afstandelijkheid en beperkte expressie in uiteenlopende sociale interacties. Eenlingen die zich niet verbonden lijken te voelen met de wereld om hen heen.
Minstens 4 symptomen
1. Heeft noch behoefte aan, noch plezier in hechte relaties en geniet hier ook niet van, inclusief het tot een gezin of familie behoren.
2. Kiest bijna altijd voor solitaire activiteiten.
3. Heeft weinig of geen belangstelling voor seksuele ervaringen met een ander.
4. Beleeft weinig of geen genoegen aan activiteiten.
5. Heeft geen hechte vriendschappen of vertrouwelingen buiten eerstegraads familieleden.
6. Lijkt onverschillig voor lof of kritiek van anderen.
7. Toont emotionele kilheid, ongehechtheid of een afgevlakte affectiviteit.

Schizotypische persoonlijkheidsstoornis
Eigenaardig denken, gedrag en uiterlijk. Betrekkings ideeën komen vaak voor,
Minst 5 symptomen
1. Betrekkingsideeën (met uitsluiting van betrekkingswanen)
2. Eigenaardige overtuigingen of magische denkbeelden, die het gedrag beïnvloeden en die niet in overeenstemming zijn met de subculturele normen.
3. Ongewone perceptuele waarnemingen, met inbegrip van illusies.
4. Merkwaardige wijze van denken en spreken (bijvoorbeeld vaag, wijdlopig, metaforisch, met een overmaat aan details, of stereotiep).
5. Achterdocht of paranoïde ideeën.
6. Inadequaat of ingeperkt affect.
7. Het gedrag of het uiterlijk is vreemd, excentriek of zonderling.
8. Geen hechte vrienden of vertrouwelingen afgezien van eerstegraads familieleden.
9. Excessieve sociale angst die niet afneemt naarmate de betrokkene iemand beter kent en die vaak meer samenhangt met paranoïde angsten dan met een negatief oordeel over zichzelf

49
Q

Wat valt onder cluster B?

A

Antisociale persoonlijkheidsstoornis
Gebrek aan achting voor en schending van rechten van anderen. Gewetenloos, crimineel gedrag.
3 symptomen
1. niet in staat zich te conformeren aan de sociale normen over wat volgens de wet is toegestaan
2. onbetrouwbaarheid, zoals blijkt uit herhaaldelijk liegen, gebruik van schuilnamen of het duperen van anderen voor persoonlijk profijt of plezier
3. impulsiviteit of niet vooruit kunnen plannen
4. prikkelbaarheid en agressiviteit zoals blijkt uit herhaaldelijke vechtpartijen of geweldpleging
5. roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van zichzelf of anderen
6. constante onverantwoordelijkheid, zoals blijkt uit een terugkerend onvermogen om zich op het werk consistent te gedragen of financiële verplichtingen na te komen
7. ontbreken van berouw, zoals blijkt uit de onverschilligheid nadat hij/zij iemand pijn heeft gedaan, slecht heeft behandeld of rationaliseren van dit gedrag.
Borderline persoonlijkheidsstoornis Instabiliteit in relaties, zelfbeeld, gevoel en of impulsiviteit. Het lijkt of hij/zij twee kanten heeft. Het heeft te maken met hechtingsproblematiek. Dit is meer een emotionele ontregeling ipv het ontregeling van het brein.
Minstens 5 van de symptomen
1. Krampachtig proberen te voorkomen om feitelijk of vermeend in de steek gelaten te worden. (niet het suïcidale of automutilerend gedrag toe, aangegeven in criterium 5)
2. Een patroon van instabiele en intense intermenselijke relaties gekenmerkt door wisselingen tussen overmatig idealiseren en kleineren.
3. Identiteitsstoornis: duidelijk en aanhoudend instabiel zelfbeeld of zelfgevoel.
4. Impulsiviteit op ten minste twee gebieden die in potentie betrokkene zelf kunnen schaden (bijvoorbeeld geld verkwisten, seks, misbruik van middelen, roekeloos autorijden, vreetbuien). (niet het suïcidale of automutilerend gedrag toe, aangegeven in criterium 5)
5. Recidiverende suïcidale gedragingen, gestes of dreigingen of automutilatie.
6. Affectlabiliteit als gevolg van duidelijke reactiviteit van de stemming (bijvoorbeeld periodes van intense somberheid, prikkelbaarheid of angst, meestal enkele uren durend en slechts zelden langer dan een paar dagen).
7. Chronisch gevoel van leegte.
8. Inadequate, intense woede of moeite kwaadheid te beheersen (b.v. frequente driftbuien, aanhoudende woede of herhaaldelijk vechtpartijen).
9. Voorbijgaande, aan stress gebonden paranoïde ideeën of ernstige dissociatieve verschijnselen.

Histrionische peroonlijkheidsstoornis (theatraale in DSM 5)
Buitensporige emotionaliteit en aandacht vragen
5 symptomen
1. Voelt zich niet op zijn of haar gemak in situaties waarin hij of zij niet in het centrum van de aandacht staat.
2. De interactie met anderen wordt vaak gekenmerkt door onaangepast seksueel verleidelijk of provocerend gedrag.
3. Vertoont snel wisselende en oppervlakkige expressie van emoties.
4. Maakt consistent gebruik van het eigen uiterlijk om de aandacht op zichzelf te vestigen.
5. Heeft een stijl van spreken die excessief impressionistisch is, en waarbij details ontbreken.
6. Toont zelfdramatisering, theatrale en overdreven expressie van emoties.
7. Is suggestibel (gemakkelijk beïnvloedbaar door anderen of door de omstandigheden).
8. Beschouwt relaties met anderen als intiemer dan ze in werkelijkheid zijn.

Narcistische persoonlijkheidsstoornis
Grootheidsgevoelens, behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie
5 symptomen
1. Heeft een opgeblazen gevoel van eigen belangrijkheid.
2. Is gepreoccupeerd met fantasieën over grenzeloos succes, grenzeloze macht, genialiteit, schoonheid, of ideale liefde.
3. Gelooft dat hij of zij “bijzonder” en uniek is alleen kan worden begrepen door, of moet omgaan, met andere bijzondere mensen of mensen (of instellingen) een hoge status.
4. Heeft excessieve behoefte aan bewondering.
5. Heeft het gevoel bijzondere rechten te hebben.
6. Exploiteert anderen.
7. Heeft gebrek aan empathie: is niet bereid de gevoelens en behoeften van anderen te erkennen of zich ermee te identificeren.
8. Is vaak afgunstig op anderen of gelooft dat anderen afgunstig zijnop hem of haar.
9. Toont zich arrogant of hooghartig in houding of gedrag.

50
Q

Wat valt onder Cluster C?

A

Cluster C
Vermijdende persoonlijkheidsstoornis
Sociale geremdheid, vermijden van contacten, gevoelens van tekortschieten en extreem gevoelig zijn voor een negatieve beoordeling
4 symptomen
1. Vermijd beroepsmatige activiteiten die significante intermenselijke contacten met zich meebrengen, vanwege vrees voor kritiek, afkeuring of afwijzing.
2. Is onwillig om betrokken te raken met mensen, tenzij hij of zij er zeker van is aardig te worden gevonden.
3. Gedraagt zich gereserveerd in intieme relaties vanwege de voor gek te worden gezet of uitgelachen te worden.
4. Is gepreoccupeerd met de gedachte in sociale situaties te worden bekritiseerd of afgewezen.
5. Is geremd in nieuwe interpersoonlijke situaties vanwege insufficiëntiegevoelens.
6. Beschouwt zichzelf als sociaal onbeholpen, onaantrekkelijk als persoon, of minderwaardig t.o.v. anderen.
7. Is uitzonderlijk onwillig om persoonlijke risico’s te nemen of nieuwe activiteiten te ontplooien omdat hij of zij hierdoor in verlegenheid zou kunnen worden gebracht.

Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
Excessieve behoefte om verzorgt te worden, met als gevolg onderdanig gedrag en angst voor verlating.
Minstens 5 symptomen
1. Heeft moeite met het nemen van alledaagse beslissingen zonder excessieve hoeveelheid adviezen van en geruststelling door anderen.
2. Heeft anderen nodig die de verantwoordelijkheid nemen voor de meeste belangrijke gebieden van zijn of haar leven.
3. Heeft moeite met het uiten van een meningsverschil met anderen, vanwege de vrees om steun of goedkeuring te verliezen.
4. Heeft moeite met het ontplooien van initiatieven of met het zelfstandig dingen ondernemen.
5. Gaat tot het uiterste om zorg en steun van anderen te krijgen, en kan zelfs vrijwillig aanbieden om onaangename dingen te doen.
6. Voelt zich niet op zijn of haar gemak of hulpeloos als hij/zij alleen is, vanwege een overmatige vrees om niet voor zichzelf te kunnen zorgen.
7. Gaat direct op zoek naar een nieuwe relatie als een bron van zorg, zodra een intieme relatie beëindigd
wordt.
8. Is op onrealistische wijze geproccupeerd met de vrees alleen gelaten te worden en voor zichzelf te moeten zorgen.

Dwangmatige persoonlijkheidsstoornis
Preoccupatie met ordelijkheid, perfectionisme en beheersing. Zijn koppig en star en niet bereid zich aan te passen aan anderen.
4 symptomen
1. Is gepreoccupeerd met details, regels, lijsten, orde, organisatie of schema’s, zozeer dat het
eigenlijke doel van de activiteit uit het oog verloren wordt.
2. Toont een perfectionisme dat interfereert met het voltooien van taken.
3. Is excessief toegewijd aan werk en productiviteit, met uitsluiting van ontspannende activiteiten en vriendschappen (niet verklaard door een duidelijke economische noodzaak).
4. Is overmatig consciëntieus, scrupuleus en inflexibel in zaken van moraliteit, ethiek of waarden (niet verklaard door identificatie met een cultuur of religie).
5. Is niet in staat om versleten of waardeloze voorwerpen weg te gooien, zelfs als deze geen sentimentele waarde hebben.
6. Is onwillig om taken te delegeren of met anderen samen te werken, tenzij deze zich geheel onderwerpen aan zijn of haar manier van werken.Heeft zich een vrekkige stijl van geld uitgeven eigen gemaakt, voor zichzelf en anderen
7. Geld beschouwd als iets wat moet worden opgepot voor toekomstige catastrofes.
8. Toont rigiditeit en koppigheid.

51
Q

Behandeling persoonlijkheidstoornissen

A

Gedragstherapie
Groepstherapie
Schematherapie
Mentalisatie bevorderende therapie (in combinatie met) Psychofarmaca

52
Q

Aanpassingstoornissen

A

zijn emotionele of gedragsmatige reacties op een identificeerbare stressor, die binnen drie maanden na het begin van de stressor optreden. De reactie is buitenproportioneel ten opzichte van wat verwacht mag worden gezien de aard van de stressor en resulteert in significante beperkingen in sociaal, beroepsmatig, of ander belangrijk functioneren.

53
Q

Behandeling aanpassingstoornissen

A

Behandeling van aanpassingsstoornissen is gericht op het verminderen van symptomen en het verbeteren van de aanpassingsvaardigheden van de persoon. Dit omvat vaak:
Psychotherapie: Zoals cognitieve gedragstherapie (CGT), die helpt bij het ontwikkelen van copingstrategieën en het verbeteren van emotioneel functioneren.
Ondersteunende interventies: Stressmanagementtechnieken, gezins- of systeemtherapie, en soms psycho-educatie.
Medicatie: Kortdurende medicamenteuze behandelingen kunnen worden overwogen voor specifieke symptomen, zoals angst of depressie.

54
Q

middelgerelateerde en verslavingsstoornissen

A

Stoornis in alcoholgebruik. Problematisch patroon wat leidt tot beperkingen of lijdensdruk, (2 van 11 klachten) minstens een jaar
Alcoholintoxicatie
Recent gebruik, problematische gedrags- of psychische veranderingen, (1 van 5 klachten)
Alcoholonttrekkingssyndroom
- Staking (of mindering) na fors gebruik
- 2 of meer van 8; Autonome hyperactiviteit, tremor, insomnia, misselijkheid of braken, passagiere hallucinaties of illusoire vervorming, psychomotore agitatie, angst, gegeneraliseerde tonisch-clonische insulten (verkrampen en schokken)
- Lijdensdruk of beperkingen

Middelen:
Cafeïne, Cannabis, Hallucinogeen-gerelateerde, Inhalantium, Opioïde, Hypnoticum- of anxiolyticum, Stimulantium, Tabak, Ander of onbekend middel

55
Q

Neurocognitieve stoornissen (NCS)

A

Een groep aandoeningen die primair de cognitieve functies zoals geheugen, aandacht, taal, en probleemoplossend vermogen aantasten. Deze stoornissen kunnen het gevolg zijn van diverse onderliggende pathologieën, zoals hersenziekten, hersenletsel of andere aandoeningen die de hersenen beïnvloeden. (delirium

56
Q

Behandeling neurocognitieve stoornissen

A

Medische Behandeling: Afhankelijk van de specifieke oorzaak kan medicatie worden gebruikt om symptomen te beheersen of de progressie te vertragen (bijv. cholinesteraseremmers voor de ziekte van Alzheimer).

Therapieën: Cognitieve revalidatie, gedragstherapieën, en ondersteunende psychotherapieën om de kwaliteit van leven te verbeteren.

Ondersteunende Zorg: Zorgplanning, aanpassing van de leefomgeving, en ondersteuning voor zorgverleners en familieleden.

Neurocognitieve stoornissen hebben een aanzienlijke impact op het leven van patiënten en hun families, en vereisen een multidisciplinaire aanpak voor diagnose, behandeling en zorg.

57
Q

Wat is een waan, psychose, Delirium?

A

Waan: overtuiging waarvan je niet vanaf te brengen bent
psychose: Veranderde beleving van de werkelijkheid, die waarnemen, denken en emoties beïnvloed.
Delirium; kortdurende verwardheid, door verstoord bewustzijn en veranderingen in cognitieve functies

58
Q

Wat is het ziekte model?

A

Herstel functioneren

functioneren is verstoord, nieuwe situatie, geen diagnose, geen BIG geregistreerde hulpverlener.

59
Q

Wat is het Groei model

A

Persoonlijke groei

Geen rode vlaggen, geen big geregistreerde,
geen nieuwe toestand.
psychische functioneren is niet verstoord.

60
Q

Wat is het herstel model

A

Leven ondanks stoornis
Iemand wil kijken hoe hij/zij verder kan. Leren leven met de stoornis.

61
Q

Wat is het steunmodel?

A

Handhaven/overleven

iemand wil niet kijken naar de mogelijkheden die er nog wel zijn.
Er is geen mantelzorg.
functioneren is verstoord.

62
Q

Wat is de rol van PST bij niet functioneren?

A

Goede diagnose laten stellen door een BIG hv en therapie, wij mogen aanvullende behandeling verlenen. (Samenwerking)

63
Q

Hoe kan ik onderscheiden of ik hulp zelfstandig mag geven ja/nee?

A

Is het psychische functioneren verstoord?
Is er een diagnose gesteld?

64
Q

Medicatie wat je moet weten.

A

Benzodiazepinen ( slaap en kalmeringsmiddelen )
Beoogde werking: rustig worden
Bijwerkingen: concentratieverlies, sufheid.
Welke voorzorgen gelden: Effect neemt bij frequent gebruik, wat leidt tot meer nemen en dus afhankelijkheid

  • Antidepressiva (de klassieke, MAO-remmers en SSRI’s)
    Beoogde werking: Minder down en minder ‘up’
    Bijwerkingen: Werking pas na 10 tot 28 dagen, in die periode wel activerend. Soms moeilijk om meet te stoppen. Relatief weinig bijwerkingen
    Welke voorzorgen gelden: In het begin samen met kalmeringsmiddel als suïcide preventie bij ernstige klachten, therapietrouw moeilijker in het begin
  • Antipsychotica (de klassieke en de atypische)
    Beoogde werking: Dichter bij de realiteit, klaart psychose op, remt manie
    Bijwerkingen: Geremd, trager, motorische onrust, gewichtstoename (soms), sufheid, concentratieverlies, initiatiefverlies
    Welke voorzorgen gelden: Dieet aanpassen, afhankelijk van dosis en of men er aan gewend is niet autorijden, apparaten bedienen
  • Stemmingsstabilisatoren (Lithium, anti-epileptica)
    Beoogde werking: Beschermt tegen (hypo)manie en soms depressie Minder epileptische aanvallen

Bijwerkingen: Emotionele vervlakking, verstoring van de nierfunctie
Welke voorzorgen gelden: Bloedspiegel goed monitoren. Lythium geeft nierfalen

  • Psychostimulantia (Ritalin, Concerta, Stratera)
65
Q

De verschillende typen vragenlijsten opnoemen en toelichten

A

In de diagnostische psychologie worden verschillende vragenlijsten en meetinstrumenten gebruikt om psychische stoornissen te identificeren en te evalueren. Deze vragenlijsten kunnen worden gebruikt in combinatie met klinische interviews en observaties om een nauwkeuriger beeld te krijgen van de psychische gezondheid van een individu.

Stemmingsstoornis Vragenlijst (MDQ)
VierDimensionale KlachtenLijst (4DKL)
VALKUILEN-VRAGENLIJST (Young)
VRAGENLIJST VOOR KOPPELS

66
Q

Uitleggen wat psycho-educatie inhoudt en wat het belang ervan is.

A

Psycho-educatie is een vorm van psychosociale interventie die gericht is op het verstrekken van informatie en educatie aan individuen met betrekking tot hun psychische gezondheid, psychische stoornissen, of specifieke psychosociale problemen waar ze mee te maken hebben. Het doel is om mensen te helpen een beter begrip te krijgen van hun psychische gezondheid en beter om te gaan met hun situatie.

67
Q
  • de belangrijkste vormen van psychotherapie beschrijven
A

cgt, act, humanistische therapie, TA, schematherapie, mindfulness, ervaringsgericht, psycho therapie,

68
Q
  • uitleggen wat therapietrouw inhoudt
A

De mate waarin de patiënt zijn behandeling uitvoert zoals afgesproken met zijn behandelaar.

69
Q

Je moet kunnen uitleggen hoe angst werkt!!

A

Als angst oploopt dat krijg je bevriezen vluchten vechten of faun. ( faun = aanpassen, pleasen aan de aggressor ). Overlevingsmechanismen.
Alle lichamelijke reacties van angst hebben een functie - je lichaam klaar zetten om te vechten of te vluchten. Je bloed gaat naar de grote spieren, hart, longen, en hersenen.
Bloed komt weg uit je buik, je huid. En je gaat zweten, dus je airco gaat aan.
Met psycho-educatie, kun je mensen gerust stellen.

  • Natuurlijke reactie van het lichaam op dreigend gevaar.
  • Coping: vechten, vluchten, bevriezen, pleasen (faun) =overmatig pleasen. (stockholm syndroom) Deze allemaal zijn overlevingsmechanisme
  • Psycho educatie
  • Contrafobische reactie= dat je wel tegen de angst in gaat, maar je doorvoelt hem niet
  • Pathologisch: intensiteit, soort gedrag en de duur/aard van de uitlokkende gebeurtenis. Heeft iemand een auto ongeluk meegemaakt en is vervolgens bang om te rijden. (pathologische is dat je op lange termijn angst blijft houden om weer auto te gaan rijden)
  • Abnormaal: overmatige prikkel bij kleine of irreële dreiging
70
Q

Wat is een stoornis?

A

De 3 P’s.
Dus wanneer iemand trekken vertoont die pathologisch (afwijkend), pervasief (op meerdere gebieden) en persistent (langdurend) zijn.

Komt op toets → Een groep psychopathologische symptomen die vaak gezamenlijk voorkomen, worden aangeduid als syndroom of klininsche stoornis. Bijv. een depressieve stoornis.

71
Q

Definitie van een psychische stoornis

A

het is een syndroom gekenmerkt door klinische significante symptomen op het gebied van cognitieve functies, emotie regulatie of het gedrag van de persoon. Hoe functioneert iemand? Het is een afwijking

72
Q

Kenmerkend bij OCS:

A

Hoeveel tijd zijn mensen ermee kwijt zijn en de lijdensdruk
- Dwanghandelingen, repetitieve handelen als schoonmaken, wassen, controleren, tellen en aanraken, bidden, anders: grote spanning
- met en zonder angst.

  • 80% heeft last van zowel obsessies als van dwanghandelingen
  • Dwanggedachten,

Alles waar verslavingen aan vast zitten is praten niet voldoende, je moet dan ook iets doen. (cgt)
Je hebt de dwang om iets te willen, niet te doen ongemak ervaren, verslaving niet belonen.
Controle is het mechanisme die de angst en de twijfel probeert te bestrijden.

73
Q

Stemmingstoornissen Sleutelbegrippen:

A

Gevoel is iets anders dan een stemming.
Depressieve episode (2 wk somber) geen plezier of interesse
Manische episode (1 wk overdreven uitgelaten, slecht voor het dagelijks functioneren)
Hypomane episode (min 4 dagen manisch zonder grote beperking)
(Dit is heel belangrijk)

74
Q

Contrafobisch angst

A

is wel de angst opzoeken maar je gaat hem niet aan.
dat je wel tegen de angst in gaat, maar je doorvoelt hem niet

75
Q

Fobische angst

A

Angstig en vermijden. Maar je leert er niet van. Waardoor je het niet echt onder ogen ziet. Bij vermijding groeit de angst.

76
Q

Behandeling bij angststoornissen voor PST?

A

Cognitieve gedragstherapie meest gebruikte therapie wat helpt bij behandeling van angst.

Interventies psychosociaal therapeut:
- Tot rust brengen
- Counseling door bijv. psycho-educatie
- Cognitieve herstructurering, dat je op zoek gaat, naar waar zitten de fouten in het denken.
- Bevorderen v goede coping.
Concrete handvaten in de omgang
- Kleine stapjes,
- Forceer de client niet, maar ga ook niet teveel mee in vermijdingsgedrag
- Positief bekrachtigen
- Gezamenlijke doelen stellen
- Ontspanning en kalmeringstechnieken

77
Q

Klassieke conditionering=

A

Voorbeeld van het hondje. (je biedt vlees met belletje aan, hij gaat kwijlen) Op een gegeven moment gaat de hond ook kwijlen bij het horen van een belletje.

78
Q

Operante conditionering

A

Proces waarin gedrag verandert als gevolg van de consequenties die dat gedrag heeft.
(als gedrag af en toe beloont word, blijf je door doen, totdat weer die beloning komt)

79
Q

Ontwikkeling angststoornissen algemeen:

A

Bio-psycho-sociaalmodel
- Genetisch—aanleg (nature
- Epigenetische effect, invloeden van de omgeving (nurture)
- Aangeleerd, nemen het van anderen over
- Gedragsmodellen benadrukken de leerprocessen en de bekrachtigende aard van vermijding en veiligheidsgedrag.

80
Q
A