Stamtijden Flashcards
0e conjugatie
1
Q
absum
A
afwezig zijn - afui
2
Q
adsum
A
aanwezig zijn - adfui
3
Q
aufero
A
wegnemen - abstuli - ablatus
4
Q
fero
A
brengen/dragen - tuli - latus
5
Q
eo
A
gaan - ii
6
Q
fio
A
worden/het gebeurd - factus sum
7
Q
malo
A
liever willen - malui
8
Q
nolo
A
niet willen - nolui
9
Q
possum
A
kunnen - potui
10
Q
prosum
A
voordelig zijn - profui
11
Q
sum
A
zijn - fui
12
Q
volo
A
willen - volui