Staatsrecht (wk. 1 T/m 3) Flashcards

1
Q

Wat is het belang van publiekrecht voor bestuurskundigen

A
  1. Welke juridische kaders zijn van belang bij beleidsvorming en uitvoering
  2. Hoe denken en argumenteren juristen met wie je later moet werken
  3. Welke rechten hebben burgers ten opzichte van de overheid/staat
  4. Wat betekend de machtenscheiding bij het bestuurskundige werk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Staatsrecht

A

Betreft de manier waarop de inrichting van de staat en het optreden van de overheid zijn georganiseerd, alsmede de belangrijke grondrechten van burgers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Typische onderwerpen van staatsrecht

A
  • De totstandkoming van wetten en regelingen
  • De gebondenheid van de overheid aan wetten en regelingen
  • De gebondenheid van de burger aan wetten en regelingen
  • De verdeling van bevoegdheden binnen een staat
  • De bescherming van burgers tegen het optreden van de staat
  • De handhaving van individuele vrijheden van burgers (grondrechten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Moraal

A

Het geheel van (morele) normen en waarden dat door een individu, groep, instelling of cultuur als belangrijke richtlijn voor het eigen handelen wordt beschouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ethiek

A

De wetenschappelijke of systematische studie van moraal; kritisch nadenken over wat (moreel) goed is om te doen; van oudsher wordt ethiek gezien als een onderdeel van de filosofie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat wordt bedoel met ‘het recht’?

A

Een systeem van regels waarmee de mens de samenleving ordent; rechtsnormen zijn in principe afdwingbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Materieel recht

A

Gaat over de inhoud van de regels (verboden, geboden, rechten & plichten, bevoegdheden enz.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Formeel recht

A

De procedures om te bepalen welk recht geldt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Objectief recht

A

De geldende regels zoals die bestaan in de verschillende rechtbronnen

  • wetgeving
  • internationale verdragen
  • gewoonte’s
  • jurisprudentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Subjectief recht

A

Het recht dat geldt voor een rechtsobject (dragen van rechten en plichten) in een specifieke situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Rechtssubject

A

De drager van rechten & plichten

  • een natuurlijke persoon (vlees en bloed)
  • een rechtspersoon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Positief recht

A

Het geldende, geschreven, recht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Rijkswetten

A

Wetten die van toepassing zijn op het gehele koninkrijk der Nederlanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Rechtspositie

A

Het geheel aan rechten & plichten waaraan je verbonden bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de 3 (4) kenmerken van een staat

A
  1. Grondgebied (kent grenzen)
  2. Gemeenschap (die zich met elkaar verbonden voelt)
  3. Gezag (er moet een vorm van openbaar gezag/bestuur zijn)
    (4). Erkenning door andere staten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Soevereiniteit van staten

A
  • Iedere staat heeft het recht om het gezag binnen zijn staat uit te voeren
  • Andere staten mogen zich niet bemoeien met binnenlandse aangelegenheden en moeten zich onthouden van agressie tegen andere soevereine staten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

4 hoofdlijnen van het staatsrecht

A
  1. Inrichting van de staat en verdeling van bevoegdheden
  2. Handhaving individuele vrijheden van de burger
  3. Rechtspraak en rechtsbescherming tegen de overheid
  4. Totstandkoming, gelding en handhaving van het recht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden

A

Is een staatsregeling waarin afspraken zijn vastgelegd over de onderlinge verhoudingen in het koninkrijk en de samenwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

7 rechtsgevolgen van het Nederlanderschap

A
  1. Nederlanders hebben vrije toegang tot Nederland en hier vrij verblijven. Dit is nergens in de wet vastgelegd maar historisch zo gegroeid. Nederlanders zijn altijd in Nederland toegelaten en worden hier nooit uitgezet.
  2. Het Nederlandse wetboek van strafrecht is ook (grotendeels) van toepassing op Nederlanders die buiten het territorium van het koninkrijk bepaalde misdrijven begaan (art. 5 Sr). Deze wet heeft, zoals dat heet, exterritoriale werking.
  3. De Nederlander die in het buitenland gevangen wordt genomen wordt, geniet diplomatieke bescherming, dat wil zeggen dat vertegenwoordigers van Nederland zich ervoor zullen inzetten dat hij door de buitenlandse staat goed wordt behandeld. Zij kunnen ook proberen te bewerkstelligen dat Nederlanders hun straf in Nederland mogen uitzitten.
  4. Nederlanders worden niet aan andere staten uitgeleverd (overgedragen om berecht te worden), als niet zeker is dat zij hun veroordeling hun straf mogen uitzitten in Nederland (art. 4 uitleveringswet).
  5. Art. 4 Grondwet geeft Nederlanders het recht om onder andere de leden van de tweede kamer, de volksvertegenwoordiging, te kiezen (actief kiesrecht). Ook kunnen Nederlanders zelf gekozen worden als kamerlid (passief kiesrecht).
  6. Sommige openbare functies kunnen alleen door Nederlanders worden vervuld. Dit geldt bijvoorbeeld voor de functie van burgermeester (art. 63 Gemeentewet) en die van rechter (art. 4 Wet rechtspositie rechtelijke ambtenaren), almede in principe voor het vervullen van een vertrouwensfunctie als ambtenaar (art. 125e Ambtenarenwet).
  7. Nederlanders kunnen aanspraak maken op voorzieningen of uitkeringen zoals bijstand, kinderbijslag en huurtoeslag.
  8. Een vreemdeling heeft de eerste zes rechten. De zevende krijgt hij/zij alleen als hij rechtmatig in Nederland verblijft.
    - Ook vreemdelingen/ ongedocumenteerden zonder geldige verblijfstitel behoren tot de gemeenschap van de staat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe wordt je Nederlander

A
  • van rechtswege het Nederlandschap; als vader en/of moeder Nederlands is.
  • derde generatie migranten
  • optieverklaring; 2e generatie migranten of drie jaar gehuwd met Nederlander
  • neutralisatie; na 5 jaar verblijfsvergunning, geen straf blad en slagen voor het inburgeringsexamen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Visum

A

Benodigd voor een bezoek korter dan 3 maanden vanuit buiten de EU

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Verblijfsvergunning (regulier)

A

Machtiging voor voorlopig verblijf moet voor inreizen worden aangevraagd. Na inreizen kan reguliere vergunning aangevraagd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Verblijfsvergunning (asiel)

A

Kan worden aangevraagd bij aanmeldcentrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke staatsvormen zijn er?

A
  1. Bondsstaat/ federatie; VS, Duitsland
  2. Eenheidsstaat; Frankrijk
  3. Gedecentraliseerde eenheidsstaat; Nederland
  4. Statenbond; koninkrijk der Nederlanden (Aruba enz.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Bondsstaat/ federatie

A
  • Deelstaten dragen deel van hun soevereiniteit over aan centraal gezag
  • Centraal gezag; federaal bestuur/ gezag
  • Bevoegdheidsverdeling vastgelegd in constitutie
  • voorb; VS, Duitsland, België
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Eenheidsstaat

A
  • Centraal gezag met onzelfstandige delen
  • Hoogste gezag alleen bij centraal gezag
  • voorbeeld; Frankrijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Gedecentraliseerde eenheidsstaat

A
  • Centrale overheid draagt deel van bevoegdheden af aan lagere, decentrale, overheidsorganen.
  • voorbeeld; Nederland
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Democratische rechtsstaat

A

In een democratische rechtsstaat hebben burgers invloed op de overheid en is ook de overheid aan regels gebonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

4 kenmerken van een democratische rechtsstaat

A
  • Legalisteitsbeginsel; de overheid mag slechts optreden op grond van algemene regels die democratisch tot stand zijn gekomen
  • spreiding van overheidsmacht; de macht van de overheid is verdeeld over verschillende organen of personen in de staat
  • onafhankelijke rechtspraak; een onafhankelijke rechter biedt burgers bescherming tegen overheidsoptreden dat willekeurig is of op een andere manier in strijd is met het recht
  • eerbiediging aan grondrechten; burgers hebben fundamentele rechten die de overheid moet eerbiedigen.
30
Q

Trias politica

A

Scheiding van de machten

  • wetgevende macht
  • uitvoerende macht
  • rechtsprekende macht
31
Q

Nederland als gedecentraliseerde eenheidsstaat

A
  • verticale spreiding van overheidsmacht
  • autonomie van gemeentes
  • eigen wetgeving en bestuur
  • medebewind; uitvoering in opdracht van het rijk
  • financiële afhankelijkheid van het rijk
32
Q

Eigenschappen parlementaire rechtsstaat

A
  • primaat van de politiek (parlementaire meerderheden)
  • regeren op basis van meerderheden
  • rekening houdend met minderheidsstandpunten
  • vertrouwensbeginsel
  • verantwoording van ministers en kabinet aan de tweede en eerste kamer
33
Q

Stappen van het formatieproces

A
  • Uiterlijk een week na installatie plenaire zitting
    o Benoemen formateur door tweede kamer
  • Benoemen formateur door tweede kamer.
    o Regeerakkoord vastleggen door formateur
  • Minster posten verdelen over fractie uit nieuwe kabinet
34
Q

Stelsel van evenredige vertegenwoordiging lijsten

A

Politiek partijen stellen een lijst op met kandidaten, de kandidaat met de meeste voorkeur staat op 1.

Kiesdistricten zijn alleen nog aanwezig vanwege organisatorische redenen

35
Q

Staten-Generaal

A

Eerste en tweede kamer

36
Q

2 algemene taken van 1e & 2e kamer

A
  • Medewetgever; regering is wetgever
  • Controleur van de regering (vertrouwensregel)
37
Q

Bevoegdheden tweede kamer als medewetgever

A
  • recht van initiatief; kamerleden mogen zelf ook wetsvoorstellen indienen.
  • Het recht van amendement (art.84 Gw); de Tweede Kamer heeft het recht om een een ingediend wetsvoorstel te wijzigen, dit gebeurt doormiddel van het indienen van een amendement. Na de indiening van een amendement heeft de kamer vier opties;
    o Een wetsvoorstel ongewijzigd aannemen
    o Een wetsvoorstel terugsturen naar de indiener met het verzoek om het te wijzigen
    o Het voorstel (amendement) zelf wijzigen
    o Het wetsvoorstel verwerpen
  • Het budgetrecht (art. 105 Gw); de Tweede kamer heeft het recht om te stemmen over de begroting
38
Q

Bevoegdheden van 2e kamer als controleur van de regering

A
  • Het vragenrecht (art. 68 Gw); kamerleden hebben het recht om mondeling of schriftelijk vragen te stellen aan minsters of staatssecretarissen. Elke dinsdag is er ook het vragen uurtje
  • Het recht van interpellatie (art. 68 jo 133 RvO TK); leden van de Eerste en `Tweede kamer hebben het recht om vragen te stellen aan ministers en staatssecretarissen of hen ter verantwoording te roepen.
  • Het recht van enquete (art. 70 Gw); de Tweede Kamer heeft het recht om een parlementaire enquêtecommissie op te stellen als zij diepgaand onderzoek wenst.
39
Q

Bevoegdheden van 1e kamer als medewetgever

A
  • budgetrecht; ook de eerste kamer mag stemmen over de rijksbegroting
  • novelle voorstellen; voorstel tot wijziging van wet (soort amendement)
  • veto recht; de eerste kamer kan een wetsvoorstel aannemen of verwerpen
40
Q

Bevoegdheden 1e kamer als controleur van de regering

A
  • Het vragenrecht (art. 68 Gw); ook de Eerste Kamer heeft het recht om zowel schriftelijk of mondeling vragen in te dienen
  • Het recht van interpellatie (art. 68 Gw jo 139 RvO EK); ook de eerste kamer heeft het recht om een minister/ staatssecretaris oproepen om verantwoording te vragen/eisen.
  • Het recht van enquete (art 70 Gw); ook de eerste kamer heeft het recht om een parlementaire enquete commissie op te stellen.
41
Q

Regering (kroon)

A

Bestaat uit de ministers en de koning

42
Q

Kabinet

A

Ministers en staatssecretarissen

43
Q

Minister van…

A

Staat aan het hoofd van een ministerie

44
Q

Minster voor…

A

Heeft geen eigen ministerie, maar is verantwoordelijk voor ‘belangrijk thema’. Heeft verder dezelfde bevoegdheden als minister van…

45
Q

Taken en bevoegdheden regering

A
  • uitvoerende macht; regering voert genomen besluiten uit
  • medewetgever; met of zonder instemming van Staten-Generaal (zonder instemming; AmvB
46
Q

Wetten

A
  • Algemene regels die verbindend zijn
  • Bevatten meestal; normen, plichten, verboden of geboden
  • geven bevoegdheden aan overheden/ bestuursorganen (legaliteitsbeginsel)
47
Q

Wetgevende macht

A

(Art. 81 Gw) de regering en de 1e & 2e kamer

48
Q

Twee procedures van formele wetgeving

A
  • minister; een of meerdere ministers kunnen een wetsvoorstel indienen; door of vanwege de koning
  • 2e kamerlid; 1 of meerdere kamerleden kunnen een wetsvoorstel indienen; door de tweede kamer der staten-generaal
49
Q

Wet in formele zin

A

Een wet die tot stand is gekomen door de formele wetgever, regering en staten-generaal.

  • in wetten in formele zin komt altijd het woord ‘wet’ voor. Bv. Vreemdelingenwet, gemeentewet enz.
50
Q

Wet in materiële zin

A

Wetten die niet door de formele wetgever tot stand zijn gebracht maar wel algemeen verbinden voorschriften bevatten.

  • bijv.; APV, AmvB, ministeriële regeling enz.
51
Q

Hiërarchie van wetten

A

Een lagere wet/ regeling mag nooit in strijd zijn met een een hogere wet/ regeling

  1. Verdragen
  2. Statuut
  3. Grondwet
  4. (Andere) wetten in formele zin
  5. AmvB’s
  6. Ministeriële regelingen
  7. Provinciale verordeningen en verordeningen van de SER
  8. Gemeentelijke verordeningen, verordeningen van openbare lichamen en waterschapskeuren.
52
Q

Fases van de totstandkoming van wetten in formele zin (vanuit

A
  • Initiatief en voorbereiding (regering of TK)
  • Verplichte advisering door de Raad van State
  • Met memorie van toelichting aangeboden aan Koning
  • Koning voegt de Koninklijke boodschap toe
  • Voorstel naar TK (commissie en plenair)
  • Minster beantwoord vragen in memorie van antwoorden.
  • Recht van amendement en stemming TK
  • Voorstel naar EK (commissie en plenair)
  • Stemming EK
  • Bekrachtiging wet; onderteken door koning, verantwoordelijke minster en minister van veiligheid en justitie
  • Publicatie in staatsblad (bekendmaking)
  • Koninklijk besluit in staatsblad (inwerkingtreding)
53
Q

Verschil in fases van totstandkoming wet in formele zin door tweede kamer

A

Alles fases zijn hetzelfde, alleen gaat deze niet langs de koning maar naar de Kamervoorzitter, welke het neerlegt bij de raad van state

54
Q

Regeringswetsvoorstel

A

Wetsvoorstel op intitiatief van een of meerdere ministers

  • ministerie bereid wetsvoorstel voor
  • ministerraad beraadslaagt zich over het wetsvoorstel
  • ministerraad gaat na of voorstel binnen regeerakkoord past
55
Q

Raad van State

A

Adviesorgaan voor het parlement

  • Advies is niet bindend
  • De Raad van State adviseert niet alleen over wetten maar spreekt ook recht bij bestuurlijke geschillen.
  • Koning is voorzitter
56
Q

Vragen die de Raad van State stelt

A
  1. Is wetgeving wel nodig?
  2. Is het wetsvoorstel in overeenstemming met de grondwet en internationaal recht?
  3. Is de wet uitvoerbaar?
57
Q

Wijziging van grondwet

A
  1. Grondwetsvoorstel word behandeld als normaal wetsvoorstel
  2. Eerste lezing
  3. Kamer wordt ontbonden (bij eerstvolgende verkiezing)
  4. Tweede lezing (voor of tegen)
  5. Stemmen (2/3 meerderheid
  6. Grondwet treed inwerking
  7. Art 140 Gw
58
Q

Wanneer is delegatie niet toegestaan?

A
  • Bij de wet
59
Q

Wanneer is delegatie wel toegestaan?

A
  • een vorm van het werkwoord ‘regelen’ of van het zelfstandige naamwoord ‘regel’.
  • de wet stelt regels
  • de wet kan regels stellen
60
Q

Wanneer mag de wetgever zelf bepalen of hij/ zijn wilt delegeren

A
  • bij of krachtens de wet
61
Q

Voor en nadelen van delegatie

A

Voordelen; vereenvoudigd en versneld het wetgevingsproces

Nadelen; democratische controle verminderd, wetgeving wordt complexer door stapeling van wetgeving

62
Q

Grondrechten

A

Fundamentele rechten van burgers waarop de overheid alleen inbreuk mag maken als dit in de wet is vastgelegd

  • rechten die zijn opgenomen is in documenten van een hogere orde dan wetten in formele zin; de grondwet, EVRM, enz.
63
Q

Klassieke grondrechten

A

Art. 1 - 18 Gw

Waarborgen de vrijheden van burgers die overheid moet respecteren, voor een staatsvrije sfeer.

Waarborgnomen, vrijheidsrechten

Afdwingbaar bij de rechter

64
Q

Sociale grondrechten

A

Vormen als het ware een opdracht voor de overheid om sociale gerechtvaardigdheid na te streven.

  • bereikbare zorg voor iedereen
  • voldoende onderwijs
  • meestal niet afdwingbaar
65
Q

Verticale werking van grondrechten

A

Klassiek; overheid moet zich onthouden van bemoeienis

Sociaal; overheid moet juist actief ingrijpen om aan grondrechten te kunnen voldoen

66
Q

Horizontale werking van grondrechten

A

Klassiek; burgers moeten elkaars grondrechten respecteren “(vrijheid van meningsuiting mag niet botsen met gelijke behandeling)

Sociaal; niet van toepassing

67
Q

Directe discriminatie

A

Verwijst naar een van de in de grondwet genoemde kenmerken

Mag alleen als de wet dat regelt

Politiek partijen mogen mensen weigeren op basis van politieke voorkeur

Wordt rechtstreeks geuit naar een persoon of groep

68
Q

Indirecte discriminatie

A

Niet direct op persoon of groep.

Vaak een onbedoeld effect van beleid

69
Q

The rigth to shock, offend and disturb

A

Uitingen mogen alleen worden beperkt als daar een zwaarwegend belang bij is, ter voorkoming van maatschappelijke onrustige

70
Q

Beperking van grondrechten

A

Alleen bij klassieke grondrechten

Moet zijn vastgelegd in de wet zelf

Alleen mogelijk bij een serieus doel