Spieren van het voorbeen Flashcards

1
Q

m. temporalis

A

O: fossa temporalis
I: processus coronoïdeus mandibula
F: naar boven bewegen vd mandibula (sluiten mond)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

m. masseter

A

O: arcus zygomaticus en crista facialis
I: mandibula
F: sluiten mond, zijdelings bewegen onderkaak (malen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

m. pterygoïdeus

A

Kleine m. pterygoïdeus lateralis & duidelijke m. pterygoïdeus medialis
O: schedelbasis (pterygopalatinus)
I: mandibula (caudaal van foramen mandibulare)
F: mediale tegenhanger m. masseter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

m. digastricus

A

O: processus paracondylaris
I: binnenzijde mandibula
Enkel bij Eq: duidelijk opgedeeld door pezig tussenstuk in 2 spierbuiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

m. rectus capitis dorsalis major

A

O: processus spinosus axis
I: squama occipitalis
F: strekken hoofd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

m. rectus capitis dorsalis minor

A

O: tuberculum dorsale atlas
I: squama occipitalis
F: strekken hoofd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

m. rectus capitis ventralis

A

O: atlasboog
I: ventrale gedeelte foramen magnum
F: buigen hoofd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

m. rectus capitis lateralis

A

O: arcus ventralis atlas
I: processus paracondylaris
F: buigen & draaien hoofd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

m. obliquus capitis cranialis

A

O: craniale rand atlasvleugel
I: squama occipitalis
F: strekken & draaien hoofd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

m. obliquus capitis caudalis

A

O: lateraal processus spinosus axis
I: atlasvleugel
F: strekken & draaien hoofd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

m. longus capitis

A

O: processus transversus van C3 - C6
I: ventrale rand foramen magnum
F: buigen hoofd
Ligt ventrolateraal van de m. longus colli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

m. splenius capitis

A

Enkel bij Carn.

Voortzetting m. splenius cervicis en eindigt aan de squama occipitalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

m. splenius

A

O: fascia spinotransversaria, processus tranversus T
I: * pars cervicis: processus transversus C
* pars capitis: nekvlakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

m. iliocostalis lumborum

A

Bij veel DS opgenomen in de m. longissimus lomborum

Grijpt aan op processus transversus L = processus costarius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

m. iliocostalis thoracis

A

O: processus transversarius L
I: proximaal gedeelte ribben (spier overbrugt een 4-tal wervels)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

m. iliocostalis cervicis

A

O: processus transversus T
I: processus transversus C (laatste)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

m. longissimus lumborum et thoracis

A

O: crista iliaca, processus spinosus L, processus transversus T
I: processus transversus & processus mammillaris, ribben
Het laatste gedeelte is bedekt door fascia thoracolumbalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

m. longissimus cervicis

A

O: processus transversus T
I: processus transversus C
Mediaal van m. longissimus lumborum et thoracis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

m. longissimus atlantis

A

Enkel duidelijk bij Eq., vaak afwezig bij Carn.
O: processus transversus T2 - C4
I: via sterke pees op ala atlantis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

m. longissimus capitis

A

O: processus transversus T2 - C4
I: via sterke pees op processus mastoïdeus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

m. spinalis

A

Begint en eindigt aan spinaaluitsteeksels.
Bij Eq prominent aanwezig op niveau thorax.
Bij Ru en Carn vaak versmolten met m. semispinalis
2 delen te onderscheiden:
* m. spinalis thoracis
* m. spinalis cervicis (zwak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

m. semispinalis thoracis

A

Afwezig bij Eq

Processus mammilaris –> ventrale deel processus spinosus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

m. semispinalis cervicis

A

Bij Ru en Carn opgenomen in m. spinalis

Afwezig bij Eq

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

m. semispinalis capitis

A
Vult nekvlakte op.
Grijpt aan op lig. nuchae, processus spinosus, processus transversus & eindigt op os occipitale
Uitgezonderd bij Eq opgedeeld in:
*m. biventer cervicis: dorsaal
*m. complexus: ventraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

m. multifidus lumborum en m. multifidus thoracis

A

Processus spinosus –> meer caudaal gelegen processus mammilaris/articularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

m. multifidus cervicis

A

Tuber dorsale –> wervelboog van meer caudaal gelegen halswervels
Zwakkere dan m. multifidus lumborum en m. multifidus thoracis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

mm. interspinalis

A

Enkel bij Carn terug te vinden als spier, bij andere DS verbindweefseld.
Processus spinosus wervel x –> processus spinosus wervel x+1.
Hoofdzakelijk in borst- en lendenstreek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

mm. rotatores breves

A

Sterkst uitgebouwd op niveau van thorax (enkel op plaatsen waar wervels rotatie toelaten).
Processus spinosus wervel x –> processus mammilaris wervel x+1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

mm. rotatores longes

A

Sterkst uitgebouwd op niveau van thorax (enkel op plaatsen waar wervels rotatie toelaten).
Processus spinosus wervel x –> processus mammilaris wervel x+2à3.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

mm. intertransversarii

A
Lenden-, borst- en halsstreek tussen transversaaluitsteeksels.
Halsstreek:
*mm. intertransversarii dorsales
*mm. intertransversarii intermedii
*mm. intertransversarii cervicis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

m. longus colli thoracis

A

Corpus vertebrae T1 - T6 –> processus transversus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

m. longus colli cervicis

A

Processus transversus C1 - C4 –> craniaal gelegen corpus vertebrae C & tuberculum musculare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

m. scalenus primae costa

A

GHD: ventraal en dorsaal gedeelte door doorboring plexus brachialis
O: C3-C6
I: eerste rib

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

m. scalenus supracostalis

A

O: C4-C6
I: rib 2-4 (Carn soms nog aparte spierbundel naar rib 8-9)
Afwezig bij Eq.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

m. trapezius

A

Pars cervicis:
*O: lig. nuchae C2- T2
*I: spina scapulae, fascia omobrachialis lateralis
Pars thoracis:
*O: lig. supraspinale x fascia thoracolumbalis
*I: spina scapulae, vnl tuber spinae
F:
*verbinding voorbeen - asskelet
*abductie
*los voorbeen: pars cervicis: trekt scapula naar craniodorsaal - pars thoracis: trekt scapula naar caudodorsaal - in zijn geheel: opheffen scapula
*vast voorbeen: eenzijdige contractie pars cervicis: wenden hals - bilaterale contractie pars cervicis: buigen hals
Innervatie: n. accessorius
Bloedvoorziening: truncus corstocervicalis, a. cervicalis profundus, aa. intercostales dorsales, a. subscapilaris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

m. sternocephalicus

A
Pars mandibularis:
*O: manubrium sterni
*I: onderkaak
Pars mastoïdea
*O: manubrium sterni
*I: processus mastoïdeus
Pars occipitalis
*O: munubrium sterni
*I: os occipitalis (crista nuchae)
DIERSOORTVERSCHILLEN
F: eenzijdige contractie: wenden hoofd en hals - bilaterale contractie: buigen hoofd en hals
Innervatie: n. accessorius
Bloedvoorziening: a. cervicalis superficialis, a. carotis communis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

m. sternocephalicus Eq

A

Pars mandibularis

  • eindpees duikt onder glandula parotideus alvorens te eindigen op de mandibula
  • eindpees wordt overkruist door vena linguofacialis
  • ruimte tussen mandibula, vena linguofacialis en de eindpees = ruimte van Viborg –> bereiken luchtzak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

m. sternocephalicus Ru

A

Pars mandibularis
*eindpees loopt aan de onderrand van m. masseter
*eindpees splitst in 2 takken: onderrand manibula & tuber faciale
*oppervlakkig
Pars mastoïdea x pars basilaris
*kruist onder pars mandibularis
*eindpees splits in 2 takken: tuberculum musculare pars basilaris van os occipitale & processus mastoïdea
*diep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

m. sternocephalicus Carn

A
Pars mastoïdea
*zwaarste onderdeel
Pars occipitalis
*eindigt thv crista nuchae
*soms aanzien als afgesplitste aponeurose van pars mastoidea
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

m. brachiocephalicus

A

m. cleidobrachialis
*O: claviculairstreep
*I: crista humeri
m. cleidocephalicus
*pars mastoïdea
-O: claviculairstreep
-I: processus mastoïdeus (+ peesstrook naar crista nuchae)
*pars cervicalis
-O: claviculairstreep
-I: lig. nuchae
*pars occipitalis (pars basilaris)
-O: claviculairstreep
-I: pars basilaris van het os occipitale
DIERSOORTBESPREKING
F:
*vast voorbeen: bilaterale contractie: buigen hoofd en hals - eenzijdige contractie: wenden hoofd en hals
*los voorbeen: been naar voor brengen, strekken schouder
Innervatie:
*m. cleidobrachialis: n.axillaris ramus musculuaris
*m. cleidocephalicus: n.accessorius
Bloedvoorziening: a. cervicalis superficialis, a. carotis communis, a. vertebralis, a. circumflexa humeri cranialis/caudalis, a. transversi cubiti

41
Q

m. brachiocephalicus Eq

A

m. cleidobrachialis

m. cleidocephalicus: pars mastoidea

42
Q

m. brachiocephalicus Ru

A

m. cleidobrachialis
m. cleidocephalicus:
* pars mastoïdea is versmolten met pars cervicalis
* pars occipitalis kruipt onder atlasvleugel en geeft er soms enkel peesstrookjes aan af

43
Q

m. brachiocephalicus Czrn

A

m. cleidobrachialis
m. cleidocephalicus is opgedeeld in twee moeilijk te scheiden delen:
* oppervlakkig deel (pars cervicalis)
* diep deel (pars mastoïdea) ontstaat aan binnenzijde oppervlakkig deel

44
Q

m. omotransversarius

A

O:
*atlasvleugel (processus transversus C1)
*bij GHD: nog op lager gelegen halswervels
I:
*indirect op spina scapula/acromion via fascia omobrachialis lateralis
*Eq: deels op claviculairstreep en crista humeri
F:
*verbinding voorbeen - asskelet
*los voorbeen: scapula en voorbeen naar craniaal
*vast voorbeen: eenzijdige contractie: wenden hoofd en hals
Innervatie: n. accessorius
Bloedvoorziening: a. vertebralis, a. suprascapularis

45
Q

m. lattissimus dorsi

A

O:
*fascia thoracolumbalis = peesplaat die begint op het lig. supraspinale T4 - L6
*spinaaluitsteeksel T en L
*zijvlakte zwevende rubben
I: tuberositas teres major
F:
*adductie
*los voorbeen: naar achter en dorsaal trekken van humerus en bijgevolg voorbeen
*vast voorbeen: naar voor trekken romp (geforceerde ademhaling door zwevende ribben), buigen wervelkolom (spier voorkomt kromming rug bij trekken van lasten)
Innervatie: n. thoracodorsalis
Bloedvoorziening: a. profunda brachii, aa. intercostales dorsales, aa. lumbales, a. thoracodorsalis

46
Q

mm. pectorales superficialis

A

m. pectoralis descendens
*spieren vormen onderling mediane borstgroeve
*m.pectoralis descendens van ene zijde vormt samen met m. brachiocephalicus van zelfde zijde de laterale borstgroeve waarind v. cephalica gelegen is
*O: sternum (manubrium sterni)
*I: crista humeri
m. pectoralis transversus
*O: cranioventrale vlakte sternum
*I: crista humeri en straalt uit in fascia antebrachii
DIERSOORTVERSCHILLEN
F:
*adductie
*voorbeen naar voor zetten
*m. pectoralis transversus: opspannen fascia antebrachii
Innervatie: nn. pectorales cranialis
Bloedvoorziening: a. thoracica lateralis, a. collateralis ulnaris (m. pectoralis transversus)

47
Q

mm. pectorales superficialis Eq

A

m. pectoralis descendens

m. pectoralis transversus

48
Q

mm. pectorales superficialis Ru

A

m. pectoralis descendens: sterk verbonden met m. pectoralis transversus maar donkerder van kleur.
m. pectoralis transversus: sterk verbonden met m. pectoralis descendens maar lichter van kleur.

49
Q

mm. pectorales superficilias Carn

A

m. pectoralis descendens: sterk vergroeid met m. pectoralis transversus.
m. pectoralis transversus: sterk vergroeid met m. pectoralis descendens.

50
Q

m. rhomboideus

A

Pars capitis (carn)
*O: crista nuchae
*I: binnenzijde cartilago scapulae, dorsale rand scapula
*kan beschouwd worden als afgesplitste spierbundel pars cervicis
Pars cervicis
*O: lig. nuchae C2 - T2
*I: binnenzijde cartilago scapulae, dorsale rand scapula
Pars thoracis
*O: lig. supraspinale T2 - T7
*I: binnenzijde cartilago scapulae
F:
*verbinding voorbeen - asskelet
*los voorbeen:
-pars cervicis: trekt scapula naar craniodorsaal
-pars thoracus: trekt scapula naar caudodorsaal
-in zijn geheel: opheffen van scapula (helpt m. trapzeius)
*vast voorbeen: eenzijdige contractie pars cervicis: wenden hals - bilaterale contractie pars cervicis: opheffen hals
Innervatie: n. spinales cervicalis (rami dorsales)
Bloedvoorziening: truncus costocervicalis, a. cervicalis profundus, a. vertebralis, aa. intercostales dorsales

51
Q

m. pectoralis ascendens

A
O: ventrolaterale vlakte sternum
I: tuberculum minus en tuberculum majus
F: 
*los voorbeen:
-adductie
-achteruit zetten voorbeen
-strekken schouder
*vast en naar voor geplaatst voorbeen: naar voor trekken borstkas
Innervatie: nn. pectorales caudales
Bloedvoorziening: a. thoracica lateralis, a. thoracica interna, aa. intercostales ventrales, a. thoracica ecterna, a. thoracodorsalis
52
Q

m. subclavius

A

Voornamelijk bij Eq, zwak bij Ru, afw bij Carn
O: voorste sternebrae en overeenkomstige ribkraakbeenderen
I: diersoortafhankelijk
Deze spier vertoont de meeste spiersoortverschillen uit de groep (verbinding asskelet - voorbeen).
F: strekken schouder (Eq)
Innervatie: nn. pectorales cranialis
Bloedvoorziening: a. suprascapularis

53
Q

m. pectoralis ascendens Eq

A

Zwaarste pectoraalspier

I: tuberculum minus, fascia rondom de m. biceps brachii, beginpees m. coracobrachialis (bereikt tuberculum majus niet)

54
Q

m. subclavius Eq

A

Volumineuze, spoelvormige spier

I: via aponeurosis op de anugula cranialis van de scapula

55
Q

m. pectoralis ascendens Carn

A

Kan opgedeeld worden in oppervlakkig caudaal deel en diep craniaal deel.

56
Q

m. subclavius Ru

A
  • zwak ontwikkeld
  • O: eerste ribkraakbeenderen
  • I: claviculairstreep m. brachiocephalicus
57
Q

m. serratus ventralis

A

Pars cervicis
*O: processus transversus laatste 4 à 5 halswervels
*I: voorste deel fascies serrata en cartilago scapulae
Pars thoracis
*O: ribkraakbeenderen van de eerste 9 ribben
*I: achterste deel fascies serrata cartilago scapulae
F:
*ophangen lichaam tussen de voorbenen (vangt verend gewicht op bij het springen)
*vast voorbeen:
-pars cervicis: opheffen en wenden hals
-pars thoracis: ophangen borstkas en geforceerde ademhaling
*los voorbeen:
-pars cervicis: scapula naar cranioventraal, voorbeen naar voor plaatsen
-pars thoracis: scapula naar caudoventraal, voorbeen naar achter plaatsen
Innervatie: n. thoracicus longus
Bloedvoorziening: aa. intercostales dorsales/ventrales, a. thoracica lateralis, truncus costocervicalis en zijn takken

58
Q

m. deltoïdeus

A
Pars acromialis
*O: acromion
*I: tuberositas deltoïdea
Pars scapularis
*O: ganse lengte spina scaplae
*I: tuberositas deltoïdea
F: buiger schouder (,abductie)
Innervatie: n. axillaris
Bloedvoorziening: a. subscapularis, a. circumflexa scapulae, a. circumflexa humeri cranialis/caudalis
59
Q

m. teres minor

A

O:
*distale 1/3e caudale boord scapula (kat: tuberculum infraglenoïdale)
*spoelvormig bij Carn, driehoekig andere DS
I: met korte eindpees op tuberositas teres minor
F: buiger schouder
Innervatie: n. axillaris
Bloedvoorziening: a. subscapularis, a. circumflexa scapculae, a. circumflexa humeri cranialis/caudalis

60
Q

m. teres major

A

O: proximale caudale boord scapula
I: tuberositas teres major (tesamen met lattissimus dorsi)
F: buiger schouder, adductie
Innervatie: n. axillaris
Bloedvoorziening: a. subscapularis, a. circumflexa scapulae, a. thoracodorsalis, a. circumflexa humeri cranialis/caudalis, a. profunda brachii

61
Q

m. supraspinatus

A
O:
*fossa suprasinata
*Eq: ook op cartilago scapulae
I: 
*tuberculum majus
*Eq & Ru: tuberculum minus
F: strekker schouder
Innervatie: n. suprascapularis
Bloedvoorziening: a. suprascapularis, a. circumflexa scapulae
62
Q

m. biceps brachii

A

O:
*tuberculum supraglenoïdale
*beginpees wordt in sulcus intertubercularis gehouden door de opgesplitste eindpees van m. supraspinatus bij GHD, en door het ligamentum transversum humeri bij de KHD.
*bij Eq en Ru bursa intertubercularis op tuberculum intermedium. Bij Carn uitzakking gewrichtskapsel onder beginpees.
I:
*tuberositas radii
*ulna (vnl bij KHD) (duikt onder mediale collateraalband)
*lacertus fibrosus = stevige peesstrook die gaat versmelten met de MECR en fascia antebrachii (meest ontwikkeld bij GHD)
F:
*strekken schouder (synchrone beweging schouder en elleboog)
*buigen elleboog (“)
* strekken carpus (via lacertus fibrosus)
*opspannen fascia antebrachii
*op passieve wijze zorgen dat schoudergewricht niet doorbuigt dmv talrijke bindweefselstroken bij GHD
Innervatie: n. musculocutaneus
Bloedvoorziening: a. circumflexa humeri cranialis/caudalis

63
Q

m. infraspinatus

A

O: fossa infraspinatus
I: bursa subtendinae m. infraspinati op plaats waar eindpees tuberculum majus passeert (alle DS)
*GHD: diep eindpunt op proximale rand tuberculum majus (bij Ru hier ook een slijmbeurs) - oppervlakkig eindpunt op fascies m. infraspinati
*KHD: enkelvoudig eindpunt op fascies m. infraspinati
F:
*laterale collateraalband schoudergewricht
*bij strekken schoudergewricht ondersteunt m. infraspinatus de strekkende werking van andere spieren
bij buigen schoudergewricht ondersteunt m. infraspinatus de buigende werking van andere spieren.
(
abductie)
Innervatie: n. suprascapularis
Bloedvoorziening: a. circumflexa scapulae, a. circumflexa humeri cranialis/caudalis

64
Q

m. subscapularis

A

O: fossa subscapularis
I:
*tuberculum minus
*waar eindpees over kam van tuberculum minus glijdt, bevindt zich de bursa subtendinae m. subscapularis
F: mediale collateraalband schoudergewricht
Innervatie: nn. subscapularis, achterste gedeelte ook door n. axillaris
Bloedvoorziening: a. subscapularis, a. circumflexa scapulae, a. suprascapularis

65
Q

m. brachialis

A

O:
*collum humeri
*proximocaudale 1/3e van de humerus
I:
*mediale onderzijde van het olecranon (carn: processus coronoïdeus medialis) (duikt onder de mediale collateraalband)
*Eq, Ru (zeer zwak nij Carn): tuberositas radii
F: buiger elleboog
Innervatie: n. musculocutaneus, in 50% van de gevallen wordt deze spier ook door de n. radialis geïnnerveerd
Bloedvoorziening: a. circumflexa humeri cranialis/caudalis, a. profunda brachii, a. collateralis radialis, a. transversa cubiti

66
Q

m. triceps brachii

A

Caput longum
*O: caudale rand scapula
*I: tuber olecrani (bursa subtendinae m. tricipitis brachii onder de eindpees)
*de caudale rand van dit hoofd wordt de margo tricipitalis genoemd en is zichtbaar op het levende dier
Caput laterale
*O: linea m. tricipitis (bedekt de proximale helft van de m. brachialis)
*I: via eindpees van caput longum op tuber olecrani
Caput mediale
*O: humerus, craniaal van tuberositas teres major
*I: via eindpees van caput longum op tuber olecrani
Caput accessorium
*O: collum humeri
I: Via eindpees van caput longum op tuber olecrani
DIERSOORTVERSCHILLEN
F:
*strekker elleboog
*caput longum: buiger schouder
Innervatie: n. radialis
Bloedvoorziening: a. circumflexa scapulae (caput longum), a. circumflexa humeri cranialis/caudalis (caput longum), a. thoracodorsalis (caput longum), a. profunda brachii, a. collateralis ulnaris

67
Q

m. triceps brachii Eq

A

Caput longum
Caput laterale
Caput mediale

68
Q

m. triceps brachii Ru

A

Caput longum
Caput laterale
Caput mediale
Caput accessorium enkel bij KRu

69
Q

m. triceps brachii Carn

A

Caput longum: schijnbaar opgedeeld in 2 delen
Caput laterale
Caput mediale
Caput accessorium

70
Q

m. tensor fasciae antebrachii

A
O: 
*GHD: via aponeurosis op de caudale rand van de scapula
*Carn: via aponeurosis op lattissimus dorsi
I:
*olecranon
*fascia antebrachii
F: 
*strekken elleboog
*opspannen fascia antebrachii
*buigen schouder
Innervatie: n. radialis
Bloedvoorziening: a. circumflexa humeri caudalis (via a. collateralis media), a. profunda brachii, a. collateralis ulnaris, a. thoracodorsalis
71
Q

m. anconeus

A

O: randen fossa olecrani
I: tuber olecrani (via eindpees van caput mediale van m. triceps brachii) tot tegen processen anconeus
F:
strekken elleboog
(
opspannen gewrichtskapsel ellebooggewricht)
Innervatie: n. radialis
Bloedvoorziening: a. collateralis ulnaris, a. profunda brachii, a. circumflexa humeri caudalis (via a. collateralis media

72
Q

m. supinator (breve)

A

Bedekt door MECR, MEDC, MEDL. Afwezig bij Eq en Ru.
O:
*epicondylus lateralis van de humerus (strekknobbel)
*laterale collateraalband van het ellebooggewricht
I: craniolaterale zijde van de radius (soms raakt de spier aan de insertie van m. pronator teres)
F:
supinatie
(
buiger ellebooggewricht)
Innervatie: n. radialis
Bloedvoorziening: a. transversa cubiti, a. mediana/a. radialis

73
Q

m. brachioradialis (m. supinator longus)

A
Ligt bovenop MECR, soms afw bij hond, afw bij Eq en Ru.
O: crista epicondylaris lateralis
I: distale epifyse (mediaal) radius
F: 
*supinatie
*buiger ellebooggewricht
Innervatie: n. radialis 
Bloedvoorziening: a. transversa cubiti, a. mediana/a. radialis
74
Q

m. pronator teres

A

Enkel duidelijk aanwezig bij Carn.
Eq & Ru: verbindweefseld, vormt onderdeel medialie collateraalband ellebooggewricht.
O:
*epicondylus medialis humerus (buigknobbel)
*craniaal van MFCR
I: craniomediaal op radius
F:
pronatie
(
buiger ellebooggewricht)
Innervatie: n. medianus
Bloedvoorziening: a. transversa cubiti, a. mediana (en zijn takken).

75
Q

m. pronator quadratus

A
Afw bij Eq en Ru.
O: dorsomediale vlakte ulna
I: palmaire vlakte radius
F: pronatie
Innervatie: n. medianus
Bloedvoorziening: a. interossea caudalis
76
Q

m. extensor carpi radialis

A

GHD: lacertus fibrosus versmelt met pezige structuren MECR.
O:
*crista epicondylaris lateralis (longus) van de humerus
*epicondylus lateralis (brevis) van de humerus
Wanneer brevis en longusdelen versmolten zijn strekt de origo zich over deze delen uit.
I:
*Eq, Ru:
- spier ontvangt een duidelijke lacertus fibrosus van m. biceps brachii
- enkelvoudige eindpees die eindigt op tuberositas OMC III
*Carn:
- eindpees m. extensor carpi radialis longus eindigt op tuberositas OMC II
- eindpees m. extensor carpi radialis brevis eindigt op tuberositas OMC III
F:
strekken carpus
(
buigen elleboog)
Innervatie: n. radialis
Bloedvoorziening: a. circumflexa humeri caudalis, a. transversa cubiti, a. interossea cranialis

77
Q

m. extensor carpi ulnaris (m. ulnaris lateralis)

A

Bij Carn craniale zijde onderarm (strekker). Bij Eq & Ru caudale zijde onderarm (buiger).
O: epicondylus lateralis humerus
I:
*korte eindpees naar haakbeentje
*lange eindpees naar OMC IV (Eq, Ru) of OMC V (Carn). Deze eindpees fungeert als laterale collateraalband carpaalgewricht.
F:
*Carn: strekker carpus als strekken al is ingezet door werking andere spieren
*Eq, RU: buiger carpus
Innervatie: n. radialis
Bloedvoorziening: a. collateralis ulnaris, a. interossea cranialis

78
Q

m. abductor pollicis (digit I) longus (m; extensor carpi obliquus)

A

O:
*in de laterale groeve tussen radius en ulna
*spierbuik wordt bedekt door spierbuiken MEDC & MEDL
I:
*eindpees loopt over eindpees MECR
*meest mediaal gelegen metacarpaalbeentje (Eq: OMC II, Ru: OMC III, Carn: OMCI) Bij Carn bevindt zich in de eindpees een sesamsbeentje.
F:
*strekken carpus
*Carn:
- strekken eerste teen
- abductie eerste teen
- supinatie radius - ulna
Innervatie: n. radialis
Bloedvoorziening: a. interossea cranialis

79
Q

m. flexor carpi radialis

A
O: epicondylus medialis humerus
I:
*Eq: OMC II
*Ru: OMC III (mediopalmaire zijde)
*Carn: eindpees splitst in 2 takken: 1 zit vast op OMC II en 1 op OMC III
F: buiger carpus
Innervatie: n. mediana
Bloedvoorziening: a. profunda antebrachii, a. mediana
80
Q

m. flexor carpi ulnaris

A
O: 
*caput humerale: epicondylus medialis van de humerus (buigknobbel)
*caput ulnare: 
- caudomediale zijde olecranon
- sterker ontwikkeld bij Carn
I: haakbeentje (os accessorium)
F: biuger carpus
Innervatie: n. ulnaris
Bloedvoorziening: a. collateralis ulnaris, a. profunda antebrachii, a. mediana
81
Q

m. extensor digitorum communis

A

O:
*crista epicondylaris lateralis, epicondylus lateralis van de humerus (strekknobbel)
*laterale collateraalband elleboog
I:
*ontvangt versterking van de m. interosseus medius
*processus extensorius van de steunteen/tenen
DIERSOORTVERSCHILLEN
F:
*strekker steuntenen
*strekker carpus
Innervatie: n. radialis
Bloedvoorziening: a. collateralis radialis, a. transversa cubiti, a. interossea cranialis

82
Q

m. extensor digitorum communis Eq

A

Humeraal hoofd:
*O: crista epicondylaris lateralis, epicondylus lateralis & laterale collateraalband
*I: processus extensorius hoefbeen
Lateraal hoofd = spiertje van Phillips (niet apart te herkennen als hoofd)
*O: achterzijde humerale hoofd
*I: eindpees loopt samen met eindpees humerale hoofd tot onder carpus, onder carpus versmelt eindpees laterale hoofd met eindpees MEDL
Zwak hoof = spiertje van Thiernesse (rest van MEDPL & I)
*O: caudolaterale rand radius (diep gelegen, gelegen onder MEDL)
*I: gewrichtskapsel kogelgewricht en/of versmelt met eindpees humerale hoofd thv carpus

83
Q

m. extensor digitorum communis Ru

A

Humeraal hoofd
*O: crista epicondylaris lateralis
*I: na ontvangst versterkingsstroken MIM eindigt de spier als eigen strekpees van de mediale teen thv klauwbeen
Spiertje van Phillips (is in feite 2e humerale hoofd)
*O: crista epicondylaris lateralis en laterale collateraalband, ligt lateraal van humerale hoofd
*I: thv kogel splits eindpees op in 2 eindpezen (gemeeschappelijke strekker) die elk eindigen aan dorsale zijde klauwbeenderen van beide tenen
Spiertje van Thiernesse (zeer zwak)
*O: proximaal aan de ulna
*I: eindpees versmelt met eindpees spiertje van Phillips boven de carpus

84
Q

m. extensor digitorum communis Carn

A

Humeraal hoofd (enige spierbuik)

  • O: crista epicondylaris lateralis & epicondylus lateralis
  • I: onder carpus splitst eindpees op in 4 eindpezen, die na het ontvangen van de MIM eindigen op de dorsale zijde van phalanx distalis van de 4 steuntenen (II, III, IV, V)
85
Q

m. extensor digitorum lateralis

A

O:
*laterale collateraalband ellebooggewricht
*epicondylus lateralis humerus
I: eindpezen hechten zich oorspronkelijk vast op de distale phalanx, maar door reductie aantal tenen eindigen zij steeds meer proximaal op de teen (zie diersoortbespreking)
DIERSOORTVERSCHILLEN
F:
*strekker tenen
*strekken carpus
Innervatie: n. radialis
Bleodvoorziening: a. collateralis radialis, a. transversa cubiti, a. interossea cranialis

86
Q

m. extensor digitorum lateralis Eq

A

Versmelt met eindpees spiertje van Phillips

I: kootbeen

87
Q

m. extensor digitorum lateralis Ru

A

Ontvangt versterkingsstroken van MIM

I: dorsale zijde kroon- en klauwbeen van laterale teen (eigenlijke strekpees laterale teen)

88
Q

m. extensor digitorum lateralis Carn

A

Distale gedeelte spierbuik splitst in 2 spierbuiken
I:
*sterke eindpees versmelt met eindpees MEDC voor teen V
*zwakke eindpees versmelt met eindpees MEDC voor teen IV en geeft meestal ook een klein takje af naar eindpees MEDC voor teen III

89
Q

m. extensor digitorum pollicis longus et indicis

A

Enkel bij Carn en heel zwak
O:
*craniolaterale zijde ulna
*bedekt door andere strekkers tenen en door strekkers carpus
I: eindpees splitst in 2 takken
*mediale tak eindigt op phalanx proximalis van teen I
*laterale tak eindigt op eindpees MEDC voor teen II
F:
*zwakke strekker teen I en teen II
*abductor teen I en teen II
Innervatie: n. radialis
Bloedvoorziening: a. interossea cranialis

90
Q

m. flexor digitorum superficialis

A

O: epicondylus medialis van de humerus (buigknobbel)
I:
*thv het kogelgewricht vormt de eindpees een ringvormige huls (manica flexoria Eq, Carn, manchette Ru) rondom de diepe buiger
*2 korte eindschenkels naar de torus palmaris van het kootbeen
DIERSOORTVERSCHILLEN
F:
*buigen steuntenen
*buigen carpus
Innervatie: n. medianus (, n. radialis)
Bloedvoorziening: a. profunda antebrachii, a. collateralis ulnaris

91
Q

m. flexor digitorum superficialis Eq

A

Enkelvoudige spierbuik
Eindpees van MFDS ontvangt boven de carpus een bindweefselschot (ligamentum accessorium of radiair hoofd), dat ontspringt aan de caudomediale rand van de radius
Thv carpus zijn de MFDS en MFDP omgeven door een gemeenschappelijke peesschede = carpaalschede
Thv kogelgewricht zijn de MFDS en MFDP omgeven door een gemeenschappelijke peesschede = sesamschede

92
Q

m. flexor digitorum superficialis Ru

A

Oppervlakkige spierbuik (OOB)
*O: epicondylus medialis
*eindpees loopt over retinaculum flexorum
*versmelt met eindpees diepe deel halverwege metacarpus
*manchette wordt geholpen door oppervlakkige deel MIM
Diepe spierbuik (DOB)
*O: epicondylus medialis
*er worden spiervezels uitgewisseld met MFDP
*eindpees loopt onder retinaculum flexorum
*versmelt met eindpees oppervlakkige deel halverwege de metacarpus
De carpaalschede is vervangen door drie afzonderlijke slijmbeurzen
Iedere teen heeft een sesamschede en een bursa podotrochlearis

93
Q

m. flexor digitorum superficialis Carn

A

Enkelvoudige spierbuik, ligt onmiddelijk onder de huid
Spierbuik ligt in tegenstelling tot bij Eq en Ru oppervlakkig (onder huid)
Eindpees loopt over retinaculum flexorum
Onder de carpus splitst de eindpees in 4 eindpezen die eindigen op de kroonbeenderen van de steuntenen (II, III, IV, V)
De eindpezen vormen een manica flexoria rondom de diepe buigpezen

94
Q

m. flexor digitorum profundus

A

Caput humerale
*zwaarste hoofd
*meestal nogmaals op te delen
*O: epicondylus medialis van de humerus
I: phalanx distalis (Ru: teen III en IV, Carn: teen I, II, III, IV en V)
Caput ulnare
*zwak hoofd
*O: ulna
*I: versmelt met de eindpees van het humerale hoofd boven de carpus
Caput radiale (m. flexor digitorum pollicis longus)
*O: palmaire vlakte radius
*I: versmelt met de eindpees van het humerale hoofd boven de carpus
DIERSOORTVERSCHILLEN
F:
*buiger tenen
*buiger carpus
Innervatie:
*caput humerale en caput radiale: n. medianus
¨caput ulnare: n. ulnaris
Bloedvoorziening: a. profunda antebrachii, a. collateralis ulnaris, a. interossea caudalis

95
Q

m. flexor digitorum profundus Eq

A

Caput humerale
*kan schijnbaar opgedeeld worden in 3 delen
*diepe buigpees ontvangt halverwege metacarpus een 2e ligamentum accessorium dat ontspringt aan lig. carpi palmare
*tussen einde diepe buiger en straalbeen ligt een kleine maar klinisch belangrijke slijmbeurs = bursa podotrochlearis
Caput ulnare
Caput radiale

96
Q

m. flexor digitorum profundus Ru

A
Caput humerale
*schijnbaar op te delen in 2 delen
*tussen einde diepe buiger en straalbeen ligt een kleine maar klinisch belangijke slijmbeurs = bursa podotrochlearis
Caput ulnare
Caput radiale
97
Q

m. flexor digitorum profundus Carn

A

Caput humerale: schijnbaar op te delen in 3 delen
Caput ulnare
Caput radiale

98
Q

m. coracobrachialis

A

O: processus coracoïdeus (beginpees komt tevoorschijn tussen m. supraspinatus en m. subscapularis, kruist over de eindpees van m. subscapularis
I:
*GHD:
-proximaal, diep, kort deel eindigt proximaal van tuberositas teres major
-distaal, oppervlakkig, lang deel loopt over de eindpees van de m. teres major om distaal van tuberositas teres major te eindigen
*KHD:
-boven tuberositas teres major
-bestaat uit slechts 1 deel
F:
*bij strekken schoudergewricht ondersteunt het de strekkende werking van andere spieren
bij buigen schoudergewricht ondersteunt het de buigende werking van andere spieren
(
adductie)
Innervatie: n. musculocutaneus
Bloedvoorziening: a. circumflexa humeri cranialis/caudalis