Spiercontractie Flashcards

1
Q

Opbouw van een spier

A

Fascikel (spierbundel) –> spiervezels –> myofibrillen –> myofilamenten (actine en myosine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Crossbridge cycle

A
  1. attached state: myosinekop zit gebonden aan actinefilament
  2. released state: ATP bindt aan myosine kop waardoor myosine loslaat
  3. cocked state: ATP hydrolyseert tot ADP, hierdoor conformatie van myosine
  4. crossbridge state: myosine bindt een stukje verderop aan actine
  5. powerstoke state: fosfaatgroep laat los van myosine waardoor het terugkomt in de attached state
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Rigor mortis

A

lijkstijfheid, door een gebrek aan ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is er naast ATP nog meer nodig voor de spiercontractie?

A

calciumionen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe werkt spiercontractie door calciumionen?

A

Om het actine filament zit tropomyosine dat op zijn plaats wordt gehouden door het troponine complex. Dit zit over de bindingsplaatsen voor myosine heen.

Als calcium bindt aan troponine, ondergaat het een conformatie waardoor er bindingsplaatsen voor myosine vrijkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

T-tubuli

A

Instulpingen in het plasmamembraan die grenzen aan het sacroplasmatisch reticulum.
Gevuld met extracellulaire vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

werking T-tubuli

A

Bij een actiepotentiaal wordt de depolarisatie geleidt door natrium en kalium kanalen. De depolarisatie is de prikkel voor de calciumkanalen om open te gaan staan. Hierdoor stroomt er calcium de cel in. Calcium bindt aan een ryanodine receptor van het sarcroplasmatisch reticulum, waarna er nog meer calcium de cel in stroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

isometrische contractie van spieren

A

de lengte van de spier blijft hetzelfde, maar de kracht ontwikkelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

isotone contractie van spieren

A

de kracht blijft hetzelfde, maar de lengte van de spier verandert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Rustlengte

A

Bij deze lengte kan de spier de maximale hoeveelheid kracht genereren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Soorten spiervezels

A
  1. type I
  2. type IIA
  3. type IIB
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Type I spiervezels

A

langzaam
onvermoeibaar
niet veel kracht gegenereerd
goede zuurstoftoevoer nodig (want veel ATP nodig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Type IIA spiervezels

A

snel
kunnen meer kracht genereren
vermoeibaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Type IIB

A

zeer snel
zeer snel vermoeibaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Motorische eenheid

A

bestaat uit een motoneuron met de daardoor geïnnerveerde spiervezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly