Spelen Flashcards
1
Q
laugh
A
lachen
2
Q
play football
A
voetballen
3
Q
play hide-and-seek
A
verstoppertje spelen
4
Q
play marbles
A
knikkeren
5
Q
play tag
A
tikkertje spelen
6
Q
play music
A
muziek spelen
7
Q
play a game
A
een spel spelen
8
Q
take photos
A
foto’s maken
9
Q
talk
A
praten
10
Q
watch TV
A
TV kijken
11
Q
together
A
samen
12
Q
hug
A
knuffelen
13
Q
hold hands
A
hand vasthouden
14
Q
hang out
A
samen zijn
15
Q
What do you and your friend do together ?
A
Wat doen jij en je vriend samen ?