Spaans 2.1(helft) Flashcards
1
Q
Vivir
A
Wonen/leven
2
Q
Trabajar
A
Werken
3
Q
Ir de compras
A
Winkelen/boodschappen doen
4
Q
Buscar
A
Zoeken
5
Q
Delante de
A
Voor
6
Q
Lejos
A
Ver
7
Q
Cerca(de)
A
Dichtbij
8
Q
A la derecha
A
Naar rechts/aan de rechterkant
9
Q
Al lado de
A
Naast
10
Q
A la lzquierde
A
Naar links/ aan de linkerkant
11
Q
Todo recto
A
Rechtdoor
11
Q
El camino
A
De weg
12
Q
El número
A
Het nummer
13
Q
La vecina
A
De buurvrouw
14
Q
El vectino
A
De buurman