Duits Flashcards
1
Q
De naam
A
Der name/die namen
2
Q
Het adres
A
Die adresse/die adressen
3
Q
Het e-mailadres
A
Die e-mailadresse/die e-mailadressen
4
Q
De straat
A
Die straße die straßen
5
Q
Het jaar
A
Das jahre
5
Q
Het telefoonnummer
A
Die telefonnumer/die telefonnummern
6
Q
Duitsland
A
Deutschland
7
Q
Nederland
A
Die niederlande
7
Q
Oostenrijk
A
Österreich
8
Q
Zwitserland
A
Die schwiez
9
Q
Heten
A
Heißen
10
Q
Komen
A
Kommen
11
Q
Wonen
A
Wohnen
12
Q
Zijn
A
Sein
13
Q
Oud
A
Alt