Spaans Flashcards
¡hola!
Hallo!
¿Y tú?
En jij?
Bien
Goed
No
Nee
Sí
Ja
La piscina
Het zwembad
El camping
De camping
Me llamo
Ik heet
Hablas
Je spreekt
Vamos
Wij gaan
Vas
Jij gaat
Voy
Ik ga
Soy
Ik ben
Es
Het/Hij/zij is, u bent
Inglés
Engels
¿Qué tal?
Hoe gaat het?
Hasta pronto
Tot gauw
Buenos días
Goedendag
¿Donde?
Waar?
Yo
Ik
Muy
Heel,erg
También
Ook
Fantástico
Fantastisch
Grande
Groot
En Barcelona
In Barcelona
El chico
De jongen
La chica
Het meisje
El amigo
De vriend
La amiga
De vriendin
La hermana
De zus
El hermano
De broer
La tienda
Hier:de tent
Las vacaciones
De vakantie
La ciudad
De stad
El pueblo
Het dorp
Tengo
Ik heb
Tenemos
Wij hebben
Tiene 14 años
Hij/zij is 14 jaar
Tengo 15 años
Ik ben 15 jaar
Vivo en
Ik woon in
Se llamo
Hij/zij/u heet
Te lamas
Jij heet
Buenos noches
Goedenavond
Hasta luego
Tot ziens
Bien hecho
Goed gedaan
Primero/-a
Eerste
Último/-a
Laatste
Cerca de
Vlakbij,dichtbij
Cantar
Zingen
El presentador
De presentator
El participante
De deelnemer
La participante
De deelneemster
La canción
Het liedje
La canción preferida
Het lievelingsliedje
El número de teléfono
Het telefoonnummer
El hijo
De zoon
La hija
De dochter