Somo la kwanza 1 Flashcards
SW - NL
1
Q
sijambo
A
ik heb geen ding / het gaat goed met mij
2
Q
hujambo
A
jij hebt geen ding / het gaat goed met jou
3
Q
hajambo
A
hij/zij heeft geen ding / het gaat goed met hem/maar
4
Q
hatujambo
A
wij hebben geen ding / het gaat goed met ons
5
Q
hamjambo
A
jullie hebben geen ding / het gaat goed met jullie
6
Q
hawajambo
A
zij hebben geen ding / het gaat goed met hen
7
Q
sijambo?
A
Heb ik geen ding? Hoe gaat het met mij?
8
Q
hujambo?
A
Heb jij geen ding? Hoe gaat het met jou?
9
Q
hajambo?
A
Heeft hij/zij geen ding? Hoe gaat het met hem/haar?
10
Q
hatujambo?
A
Hebben wij geen ding? Hoe gaat het met ons?
11
Q
hamjambo?
A
Hebben jullie geen ding? Hoe gaat het met jullie?
12
Q
hawajambo?
A
Hebben zij geen ding? Hoe gaat het met hen?
13
Q
hodi
A
Volk! Mag ik binnen komen?
14
Q
karibu
A
welkom (tegen 1 persoon)
15
Q
karibuni
A
welkom (tegen meerdere personen)
16
Q
shikamoo
A
Hoe gaat het met u ? (beleefde groet tegen ouder persoon)
17
Q
marahaba
A
Het gaat goed (vast antwoord op shikamoo)
18
Q
nzuri
A
goed
19
Q
njema
A
goed
20
Q
safi
A
goed, schoon
21
Q
salama
A
goed, vredig
22
Q
habari gani?
A
Wat is het nieuws? Hoe is het nieuws?
23
Q
habari yako?
A
Wat is het nieuws van jou? Hoe is het nieuws van jouw?
24
Q
habari za …?
A
hoe is het nieuws van …?
25
mzima/wazima
goed, gezond (ev,mv)
26
mzima/wazima?
Hoe is je/jullie gezondheid?
27
mambo (vipi)?
alles okee?
28
poa
cool! chill!
29
shwari
cool! chill!
30
si mbaya
niet slecht
31
kwaheri
dag, tot ziens (tegen 1 persoon)
32
kwaherini
dag, tot ziens (tegen meerdere personen)
33
tutaonana
tot ziens
34
tu
slechts, enkel
35
mama
mevrouw
36
bwana
meneer
37
bibi
oudere vrouw
38
mzee wa
ouder persoon
39
dada
jonge vrouw, zus
40
mwalimu
docent
41
wanafunzi
studenten, leerlingen
42
mwanangu
mijn kind
43
babu
oudere man
44
mimi
ik
45
wewe
jij
46
yeye
hij/zij
47
sisi
wij
48
ninyi
jullie
49
wao
zij
50
mwanafunzi daktari
studentdokter / coassistent
51
moja (-moja)
1
52
mbili (-wili)
2
53
tatu (-tatu)
3
54
nne (-nne)
4
55
tano (-tano)
5
56
sita
6
57
saba
7
58
nane (-nane)
8
59
tisa
9
60
kumi
10
61
mtoto mmoja
één kind
62
watoto wawilli
twee kinderen
63
watota sita
zes kinderen
64
watota wanane
acht kinderen
65
watota tisa
negen kinderen
66
-a kwanza
eerste
67
-a pili
tweede
68
-a tatu
derde
69
-a nne
vierde
70
-a tano
vijfde
71
-a sita
zesde
72
-a saba
zevende
73
-a nane
achtste
74
-a tisa
negende
75
-a kumi
tiende
76
soma la kwanza
de eerste les
77
somo la pili
de tweede les
78
somo la tatu
de derde les
79
somo la nne
de vierde les
80
somo la tano
de vijfde les
81
somo la sita
de zesde les
82
somo la saba
de zevende les
83
somo la nane
de achtste les
84
somo la tisa
de negende les
85
somo la kumi
de tiende les
86
Hujambo bibi?
Heb jij geen dingen oude mevrouw? Hoe gaat het met jou oude mevrouw?
87
Watoto hawajambo?
Hebben zij, de kinderen, geen dingen? Hoe gaat het met de kinderen?
88
Hamjambo wanafunzi?
Hebben jullie geen dingen studenten? Hoe gaat het met de studenten?
89
Habari za kazi?
Wat is het nieuws van werk? Hoe gaat het op werk?
90
Habari yako?
Wat is jouw nieuws? Hoe gaat het met jou?
91
Habari bi Asha?
Wat is het nieuws van mevrouw Asha? Hoe is het met mevrouw Asha?
92
asante.
dankjewel
93
asante sana
veel dank
94
Habari za shule?
Wat is het nieuws van school? Hoe is het op school?
95
Habari za jioni?
Wat is het nieuws van de namiddag/avond?
96
mwana
kind
97
mwanangu
kind van mij
98
salaam aleikum
vrede zij met je
99
sabalkheri
goedemorgen
100
masalkheri
goedeavond
101
Mimi ni Ali.
Ik ben Ali.
102
Wewe ni Ali.
Jij bent Ali.
103
Yeye ni Ali.
Hij is Ali.
104
Mimi si Ali.
Ik ben niet Ali.
105
Wewe si Ali.
Jij bent niet Ali.
106
Yeye si Ali.
Hij is niet Ali.
107
Jina
naam
108
Jina langu ni Ali.
Mijn naam is Ali.
109
Jina lako ni Ali.
Jouw naam is Ali.
110
Jina lake ni Ali.
Zijn naam is Ali.
111
Jina langu si Ali.
Mijn naam is niet Ali.
112
Jina lako si Ali.
Jouw naam is niet Ali.
113
Jina lake si Ali.
Zijn naam is niet Ali.
114
hapana
nee
115
ndiyo
ja
116
mwislamu
moslim
117
mkristo
christen
118
nyumbani
thuis
119
mke wako
jouw echtgenote
120
tutaonana
tot ziens, wij zullen elkaar weer zien
121
asubuhi
ochtend
122
baba
meneer, vader
123
baraka
zegen
124
basi
okee, genoeg
125
bi, bibi
mevrouw
126
bibi kizee
oudere dame
127
bwana
meneer
128
daktari
dokter
129
-ema
goed, aardig
130
gani?
welke, wat voor?
131
habari
nieuws
132
habari za kazi
het nieuws van het werk
133
haina
heeft geen/niet
134
haraka
haast
135
haya
okee, best
136
jambo (mambo)
ding, zaak
137
jana
gisteren
138
je?
zeg?
139
jina
naam
140
jioni
namiddag
141
kaa kitazo
ga zitten
142
kaka
jongeman, broer
143
kazi
werk
144
kidogo
een beetje, weinig
145
kitako
op je billen
146
kutwa
overdag
147
la
nee
148
lake (-ake)
zijn/haar
149
lako (-lako)
jouw
150
langu (-angu)
mijn
151
maelezo
uitleg
152
mama
mevrouw, moeder
153
maneno mapya
nieuwe woorden
154
mazungumzo
dialoog, gesprek
155
mazungumzo ja tatu
het derde dialoog
156
mbaya (-baya)
slecht, lelijk
157
mdogo (wa-)
broer/zus (jonger)
158
mgonjwa (wa-)
zieke patiënt
159
mimi
ik
160
mke (wa)
echtgenote
161
mkristo (wa-)
christen
162
mtoto (wa)
kind
163
mume (waume)
echtgenoot
164
muuguzi (wa-)
verpleegkundige
165
walimu (walimu)
leraar, docent
166
mwanafunzi (wanafunzi)
leerling, student
167
mwanangu (= mwana wangu)
mijn kind
168
mwislamu (waislamu)
moslim
169
mzee (wa-)
ouder persoon
170
na
en, met
171
nani?
wie?
172
ndijo
ja, inderdaad
173
neno (ma-)
woord
174
ni
is, ben, bent, zijn
175
nyumbani
thuis
176
pia
ook
177
poa
cool
178
safi
goed, schoon
179
salama
goed, vredig
180
sana
erg, zeer
181
shule
school
182
si
is niet, ben niet, bent niet, zijn niet
183
somo (ma-)
les
184
somo la kwanza
de eerste les
185
tafadhali
alstublieft
186
tangu
sinds
187
tu
alleen, hoor, slechts
188
vipi?
hoe?
189
wake (-ake)
zijn/haar
190
wako (-ako)
jouw
191
wangu (-angu)
mijn
192
wewe
jij
193
yeye
hij/zij
194
zoezi (ma-)
oefening
195
-zuri
goed, mooi
