Solving a misunderstanding Flashcards
1
Q
I’m sorry (if you don’t hear something)
A
Sorry, ik versta u niet
2
Q
Sorry (for a mistake)
A
Sorry
3
Q
No problem
A
Geen probleem
4
Q
Can you say it again?
A
Kan je het herhalen?
5
Q
Can you speak slowly?
A
Kan je ietsje trager spreken?
6
Q
Write it down please
A
Schrijf het neer alsjeblieft
7
Q
I don’t understand
A
Ik versta het niet
8
Q
I don’t know
A
Ik weet het niet
9
Q
I have no idea
A
Ik heb geen idee
10
Q
What’s that called in Flemish?
A
Hoe noemt dit in het nederlands?
11
Q
What is this?
A
Wat is dit?
12
Q
My flemish is bad
A
Mijn nederlands is niet zo goed
13
Q
I need to practice my Flemish
A
Ik moet nederlands oefenen
14
Q
Don’t worry
A
Geen paniek