SO 1- 0.3 Flashcards
1
Q
¿qué tal?
A
hoe gaat het?
2
Q
vas a escuchar
A
je gaat luisteren naar
3
Q
el saludo
A
de groet
4
Q
la despedida
A
het afscheid
5
Q
¿cómo estás?
A
hoe gaat het met je?
6
Q
buenas noches
A
goedenavond
7
Q
buenas tardes
A
goedemiddag
8
Q
buenas dias
A
goedemorgen; goedendag
9
Q
¡hasta pronto!
A
tot snel!
10
Q
chau
A
doei
11
Q
¡hasta luego!
A
tot straks; tot ziens!
12
Q
¡adios!
A
tot ziens!; dag!