Skeikunde Flashcards

1
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Je kunt zuurstof aantonen met een gloeiende houtspaander. De houtspaander gaat feller gloeien of zelfs branden.

A

Wanneer je waterstof wilt aantonen, vang je de waterstof op in een reageerbuis. Houd vervolgens de opening van de reageerbuis bij een vlammetje. Je hoort dan een typerend ‘blafgeluid’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
A

Verbrandingsverschijnselen:

Vlam (hoeveelheid gloeiend gas)

Vonken (kleine vaste gloeiende deeltjes)

Rook (zeer fijn verdeelde zwevende
vaste deeltjes)

Asresten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Brand blussen

A
  1. Afkoelen tot onder de ontbrandingstemperatuur
  2. Brandstof weghalen
  3. Aanvoer van zuurstof afsluiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Je kunst koolstofdioxide aantonen met held kalkwater, het wordt troebel.

A

Je kunt water aantonen met wit koper sulfaat, het wordt blauw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q
A

NOx > NO + NO2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

CFK’s (chluorfluorkoolwaterstoffen

A

Ozon aantasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat factoren hebben invloed op de reactiesnelheid.

A
  • De soort stof
  • De verdelingsgraad
  • De concentratie
  • De temperatuur
  • De aanwezigheid van een katalysator
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q
A

Scheiden van mengels: verschillen in Stofeigenschappen

Scheiden van suspensie: filtratie : verschil in deeltjesgrootte

Destillatie: verschil in kookpunt

Bezinken: verschil in dichtheid

Extraheren: verschil in oplosbaarheid

Adsorptie: verschil in aanhechtingsvermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Een bekend adsorptiemiddel

A

Actieve kool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q
A

Eta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Koper zouten zijn vaak blauw gekleurd

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q
A

Voorbeeld van basen
Natronloog
Kalkwater
Ammonia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q
A
36
Q
A
37
Q
A
38
Q

De zeep werkt als een emulgator want het zorgt ervoor dat het vet met water kan mengen.

A
39
Q
A
40
Q

Legering

A

Mengsel van metalen

41
Q

Edelmetalen

A

Ze reageren bijna niet met andere stoffen

42
Q

Zeer onedele metalen

A

Ze zijn erg reactief

43
Q

Onedele metalen

A

Reageren wel met andere stoffen, maar niet zo snel

44
Q

Corrosie

A

Het aantasten van metalen door stoffen uit de lucht

45
Q

Roesten

A

Corrosie van ijzer

46
Q
A
47
Q
A
48
Q
A
49
Q

Koolwaterstoffen

A

Bestaan uit koolstof en waterstof

50
Q

Alkanen

A

Bekende alkanen zijn methaan, propaan en butaan

Formule: CnH2n+2
n= aantal koolstofatomen

51
Q
A
52
Q

Polymerisatie

A

Het aan elkaar koppelen van duizenden moleculen etheen

53
Q

Polymeren

A

De lange moleculen die ontstaan, na een polymerisatie

54
Q
A
55
Q
A
56
Q

Thermoplasten

A

Kunststoffen die zacht worden als ze verwarmt wordt

57
Q

Thermoharders

A

Kunststoffen die stug en stijging blijven als ze verwarmt wordt

58
Q

Schuim

A

Fijn verdeeld gas in een vloeistof

59
Q

SO2

A

Prikkelende geur

60
Q
A
61
Q
A
62
Q

Sommige gezondheidsklacht

A
63
Q

Neutraliseren

A

Neutraliseren betekent dat de pH neutraal/7 wordt.

64
Q

Suspensie

A

Troebele vloeistoffen waarin een, niet opgeloste vaste stof fijn verdeeld is

65
Q
A
66
Q

Oppervlakte water

A

Vinden uit meertjes, beekjes en rivieren

67
Q

Keukenzout

A

Natriumchloride (tabel 42) Na(+) + Cl(-)

68
Q

Waarneming van chemische reacties

A
  • Er onstaan bellen

- De vloeistof gaat bruisen

69
Q

Lading van lithium

A

1+

70
Q

Formule van roet

A

C

71
Q
A
72
Q
A
73
Q
A
74
Q

Ammonia

A

Heeft een kenmerkende geur

75
Q
A
76
Q
A
77
Q

Twee Stofeigenschappen waardoor CO moeilijk is te waarnemen

A
  • kleurloos

- geurloos

78
Q

Notatie van azijn

A

H(+) (aq) + Ac(-) (aq)

79
Q

Buret is meest geschikt voor titratie

A
80
Q

Ammoniak: NH3

A

Lucht > zuurstof + stikstof + andere gassen

81
Q

7:3 betekent:

A
82
Q

Des te meer waterstof ionen, des te zurer een oplossing, des te lager de Ph

A
83
Q
A
84
Q
A
85
Q
A
86
Q
A