skai Flashcards

1
Q

Cillimator

A

draaiwiel van de skiascoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Divergerende bundel

A

virtuele lichtbundel achter de skiascoop

L is achter de onderzoeker > zwaaibeweging naar recht > verplaatsing naar links

  • Beweging van het lichtvlek wel gelijk aan de beweging van de pupil reflex > zwake myoop, emmetroop, hypermetroop
  • Beweging van het lichtvlek niet gelijk aan de beweging van de pupil reflex > sterke myoop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Convergerende bundel

A

reeel lichtbundel voor de skiascoop

  • Beweging van het lichtvlek niet gelijk aan de beweging van de pupil reflex > zwake myoop, emmetroop, hypermetroop
  • Beweging van het lichtvlek wel gelijk aan de beweging van de pupil reflex > sterke myoop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sterkt convergerend bundel

A

tussen skia en te onderzoeken oog > rechts =links

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bij divergent, evenwijdig of zwak convergent licht

A

zijn de zwaairichting en bewegingsrichting van de lichtvlek op het netvlies van de proefpersoon aan elkaar gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ligt de lichtbron ter plaatse van het te onderzoeken oog

A

dan is er geen beweging van de lichtvlek op het netvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Is de proefpersoon emmetroop, hypermetroop of zwak myoop

A

myoop ( vertepunt proefpersoon achter de waarnemer ) dan verplaats de lichtreflex in de pupil van de proefpersoon zich in dezelfde richting als de lichtvlek op het netvlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Is de proefpersoon zodanig myoop dat zijn vertepunt tussen waarnemer en zijn eigen oog ligt

A

dan verplaats de lichtreflex in de pupil zich tegengesteld aan de richting van de lichtvlek op het netvlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

divergerend beweging

A

mee beweging = afstand groter of +

tegen beweging = stand kleiner of -

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

convergerend beweging

A

mee beweging = afstand kleiner of -

tegen beweging = afstand groter of +

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Statische skiascopie:

A
  • Patiënt fixeert op een niet accommodatief afstand
  • Een oog wordt geneveld
  • Wordt monoculair uitgevoerd
  • Vooral voor meting voor veraf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Dynamische skiascopie:

A
  • Patiënt actief bezig met lezen op een nabij object
  • Met beide ogen
  • Bepalen ACA ( nabij )
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Nuetraalpunt

A

flits

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Stabiele methode

A

werkafstand constant, voorzetglas wijzigen

  • De flits wordt bereikt door positief of negatief glazen toe te voegen
  • Steeds glazen wisselen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Labiele methode

A

voorzetglas constant, werk-afstand wijzigen

  • Een glas in zetten en de rest met afstand aanpassing doen
  • De flits opzoeken door naar voren of naar achteren te gaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Biometrische methode

A

zwakst brekende hoofddoorsnede stabiel, sterkst brekende labiel

• Eerst de zwakst berekende een flits maken door middel van glazen, dat 90 graden erop flits zoeken door werkafstand te vergroten en verkleinen.

17
Q

Nauwkeurigheid

A

: tot 0,05 dpt

18
Q

Grote pupillen

A

verstreken de sferische aberratie

• Maakt het zien van reflex moeilijker

19
Q

Dynamische skiaschopoe methode: kan je de volgende zaken bepalen

A
  • Accommodatievermogen
  • ACA ( accommodatie-convergentie relatie )
  • Nabij toeslag
  • Binoculaire nabijbalans
  • Nabij-anisometropie
  • Nabij-astigmatisme
  • Relatieve accommodatie
20
Q

Als het accommodatietekort groter is dan het gemiddeld dan is een mogelijke oorzaak:

A
  • Te weinig plus, te veel min

* Pathologie

21
Q

Is het accommodatietekort klein dan is een van de volgende oorzaken voor de hand:

A

• Te vee plus, te weinig min

22
Q

Negatieve relatieve acc (NRA)

A

Het verschil tussen minimum en maximum flitsglas
Dit is de acc die men kan ontspannen bij een gelijkblijvende convergentie

t/m 30 jaar:
min flitsglas 0,50 dpt
max flitsglas 1,50 dpt
NRA = 1,50 – 0,50 = 1 dpt

Bij een subjectieve meting is de NRA hoger.

23
Q

Low neutral = minimum flitsglas

A

 zwakste + glas om van mee naar flits te gaan

 neutraliseert acc tekort

24
Q

High neutral = max flits glas

A

 het hoogste glas waarbij nog flits optreedt