Signaalwoorden Flashcards
1
Q
da
A
daar, omdat
2
Q
daher
A
daarom
3
Q
Daraus Geht hervor
A
daaruit blijkt
4
Q
darum
A
Daarom
5
Q
das Heist
A
dat betekent
6
Q
denn
A
want
7
Q
deshalb
A
daarom
8
Q
deswegen
A
daarom
9
Q
es ist klar
A
het is duidelijk
10
Q
Grund
A
Reden
11
Q
nämlich
A
namelijk
12
Q
wegen
A
vanwege
13
Q
weil
A
omdat
14
Q
sogar
A
zelfs
15
Q
und zwar
A
en wel
16
Q
voor allemaal
A
vooral
17
Q
allerdings
A
echter
18
Q
auser
A
behalve