semaine 1 Flashcards

1
Q

le supplice

A

foltering, lijfstraf, doodstraf
kwelling, marteling, pijniging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

supplice de Tantale

A

Tantaluskwelling

(de kat op het spek binden: kwelling waarbij je het begeerde onder handbereik hebt, en toch niet kunt krijgen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

luire

A

schijnen, lichtgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

la tenture

A

wandbekleding, behang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

craindre

A

vrezen, bang zijn voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

le chevet

A

hoofdeinde (bed)
ziekbed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

livre de chevet

A

lievelingsboek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

table de chevet

A

nachtkastje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

nouer

A

knopen, dichtknopen, strikken, binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

se coltiner

A

op zich nemen
doen, uitvoeren (van onaangenaam werk)
zich op de hals halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

le crachotement

A

geknetter (van geluidsapparatuur)
gespetter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

crachoter

A

spetteren (van pen)
knetteren, kraken van geluidsapparatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

epais

A

dik, zwaarlijvig, massief
dicht, compact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

propice

A

gunstig, geschikt, genadig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

reculer

A

terugzetten, achteruit plaatsen,
uitstellen, verschuiven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ramener

A

terugbrengen
meenemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

vomir

A

overgeven, braken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

maux

A

meervoud van mal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hagard

A

(van gezicht) woest, verwilderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

pesant sommeil

A

diepe slaap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

benin

A

benigne, goedaardig
goedig (ook negatief als in te goedig)
mild, zacht, onschuldig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

le langage

A

taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

langage du corps

A

lichaamstaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

la chasse

A

de jacht, het jagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

le chas

A

oog van de naald

26
Q

goutte-a-goutte

A

druppelsgewijs

27
Q

resserrer

A

kleiner maken, inkrimpen, beknotten
samentrekken, nauwer aanhalen (ook figuurlijk, van vriendschap bijv)

28
Q

dors comme un plomb

A

slapen als een blok (un plomb - een baksteen)

29
Q

en ebullition

A

aan de kook, kokend,
borrelend,
opgewonden, in beroering

30
Q

la grenouille

A

kikker, kikvors

31
Q

foltering, lijfstraf, doodstraf
kwelling, marteling, pijniging

A

le supplice

32
Q

Tantaluskwelling

(de kat op het spek binden: kwelling waarbij je het begeerde onder handbereik hebt, en toch niet kunt krijgen)

A

supplice de Tantale

33
Q

schijnen, lichtgeven

A

luire

34
Q

wandbekleding, behang

A

la tenture

35
Q

vrezen, bang zijn voor

A

craindre

36
Q

hoofdeinde (bed)
ziekbed

A

le chevet

37
Q

lievelingsboek

A

livre de chevet

38
Q

nachtkastje

A

table de chevet

39
Q

knopen, dichtknopen, strikken, binden

A

nouer

40
Q

op zich nemen
doen, uitvoeren (van onaangenaam werk)
zich op de nek halen

A

se coltiner

41
Q

geknetter (van geluidsapparatuur)
gespetter

A

le crachotement

42
Q

spetteren (van pen)
knetteren, kraken van geluidsapparatuur

A

crachoter

43
Q

dik, zwaarlijvig, massief
dicht, compact

A

epais

44
Q

gunstig, geschikt, genadig

A

propice

45
Q

terugzetten, achteruit plaatsen,
uitstellen, verschuiven

A

reculer

46
Q

terugbrengen
meenemen

A

ramener

47
Q

overgeven, braken

A

vomir

48
Q

meervoud van mal

A

maux

49
Q

(van gezicht) woest, verwilderd

A

hagard

50
Q

diepe slaap

A

pesant sommeil

51
Q

benigne, goedaardig
goedig (ook negatief als in te goedig)
mild, zacht, onschuldig

A

benin

52
Q

taal

A

le langage

53
Q

lichaamstaal

A

langage du corps

54
Q

de jacht, het jagen

A

la chasse

55
Q

oog van de naald

A

le chas

56
Q

druppelsgewijs

A

goutte-a-goutte

57
Q

kleiner maken, inkrimpen, beknotten
samentrekken, nauwer aanhalen (ook figuurlijk, van vriendschap bijv)

A

resserrer

58
Q

slapen als een blok (un plomb - een baksteen)

A

dors comme un plomb

59
Q

aan de kook, kokend,
borrelend,
opgewonden, in beroering

A

en ebullition

60
Q

kikker, kikvors

A

la grenouille