sejour Flashcards
1
Q
vrijwilliger
A
le/la bénévole
2
Q
competentie
A
la compétence
3
Q
taalles
A
le cours de langue
4
Q
vertrek
A
le départ
5
Q
moeilijkheid
A
la difficulté
6
Q
buitenlander
A
l’étranger
7
Q
opleiding
A
la formation
8
Q
de gewoonte
A
l’habitude
9
Q
logement/verblijf
A
le logement
10
Q
inlichting
A
renseignement
11
Q
verblijf
A
le séjour
12
Q
stage
A
le stage
13
Q
wereldreis
A
le tour du monde
14
Q
betaalbaar
A
abordable
15
Q
verrukkelijk
A
délicieux
16
Q
onverwacht
A
inattendu
17
Q
onvergetelijk
A
inoubliable
18
Q
verdraagzaam
A
tolérant
19
Q
landen
A
atterir
20
Q
stress hebben
A
avoir du stress
21
Q
schrik hebben
A
avoir peur
22
Q
ontwikkelen
A
développer
23
Q
logeren
A
loger
24
Q
vlot praten
A
parler couramment
25
deelnemen aan
participer à
26
zich uit de slag brengen
se débrouiller
27
verloren lopen
se perdre
28
geïnteresseerd zijn in
s'intéresser à
29
steunen
soutenir
30
in het buitenland
à l'étranger
31
gewoontes
la coutume
32
teamgeest
l'esprit d'équipe
33
gastgezin
la famille d'accueil
34
notie
la notion
35
deelnemer
participant
36
voorbereidingen
préparatifs
37
uitwisselingsprogramma
le programme d'echange
38
traject
le trajet
39
visum
visa
40
financieel
financier
41
humanitair
humanitaire
42
typisch voor
typique pour
43
verblijven
séjourner
44
inlichten
se renseigner
45
in de omgeving
dans les environs
46
ervaring
l'expérience
47
beheersing
la maîtrise
48
opportuniteit
opportunité
49
vooruitgang
le progrès
50
onafhankelijk
autonome
51
zelfzeker
confiant
52
verrijkend
enrichissant
53
volwassen
mature
54
verbeteren
améliorer
55
adviseren
conseiller
56
aangetrokken worden door
être attiré par
57
kennis maken met
faire connaissance avec
58
