Schooltaalwoorden_Module2 Flashcards

1
Q

steevast

A

geregeld, altijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kwinkslag

A

grappige uitspraak, vaak afwerend bedoeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een schim van

A

een klein deel van iets, minder goed, niet mee te vergelijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

collectieve verhalen

A

een groep mensen die gezamenlijk 1 / meerdere verhalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

collectieve idee-fixen

A

collectieve ideeën dat de hele tijd terugkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

academische systeem

A

het systeem van de educatie (niet créche / kleuterschool)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

decennia

A

10jr lange periodes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

consequentie

A

gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

allrounder

A

iemand die alles kan op een bepaald gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ontberen

A

(heel erg) missen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hapsnap

A

onregelmatig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

basale

A

aan de basis liggend, net genoeg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

eiken

A

de bomen eiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ijken

A

het relateren van een meetmethode aan een wettelijk erkende standaard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

peil

A

merkteken om een bepaalde maat aan te geven’ of ‘beoogd, bereikt of normaal niveau’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

pijl

A

pijl (—>)

16
Q

steil

A

als iets in sterke mate schuin op- of afloopt

17
Q

stijl

A

kledingstijl, kunststijl,…

18
Q

rijzen

A

deeg dat rijst

19
Q

reizen

20
Q

vleien

20
Q

vlijen

A

iets zacht neerleggen

21
Q

sociaal

22
Q

legaal

23
Q

interesse

A

desintresse

24
Q

orde

25
Q

actief

26
Q

centraliseren

A

decentraliseren

27
Q

mobiel

28
Q

relevant

A

irrelevant

29
Q

sympathiek

A

onsympathiek