schooltaalwoorden Flashcards
1
Q
Beschouwen
A
je veelt iemand/iets aan, je beoordeelt iemand/iets
2
Q
compenseren
A
een situatie rechttrekken door iets anders in de plaats te doen
3
Q
coördineren
A
ervoor zorgen dat alles netjes geregeld wordt.
4
Q
motiveren
A
iemand aanzetten tot iets/iets te doen
5
Q
reconstrueren
A
opnieuw samenstellen
6
Q
weerleggen
A
het tegendeel bewijzen
7
Q
destijds
A
toen/vroeger
8
Q
gevarieerd
A
met veel afwisseling
9
Q
moedwillig
A
met opzet
10
Q
omstreden
A
iemand of iets waarover de meningen verdeeld zijn
11
Q
overzichtelijk
A
helder gestructureerd
12
Q
relevant
A
belangrijk
13
Q
uiteenlopend
A
verschillend
14
Q
stiekem
A
in het geheim iets doen wat niet mag