Sätze Flashcards
A: I’m on my way to a café.
B: Good idea, I’m in the mood for coffee.
A: Ik ben op weg naar een café.
B: Goed idee, ik ben toe aan koffie.
-> toe zijn aan
https://www.dutchpod101.com/lesson/absolute-beginner-3-lets-drink-dutch-coffee/?lp=114
Arbeiten
Einmal durchkonjugieren!
- ik werk - I work
- jij werkt - you work (one person)
- hij/zij/het werkt - he/she/it works
- wij werken - we work
- jullie werken - you work (plural)
- zij werken - they work
I don’t see Josefien often.
Josefien zie ik niet vaak.
https://www.dutchpod101.com/lesson/absolute-beginner-4-an-exhausting-day-in-the-netherlands/?lp=114
I see her often but not every day.
Ik zie haar vaak maar niet elke dag.
https://www.dutchpod101.com/lesson/absolute-beginner-4-an-exhausting-day-in-the-netherlands/?lp=114
We sometimes drink a cup of coffee together.
Wij drinken soms samen een kopje koffie.
https://www.dutchpod101.com/lesson/absolute-beginner-4-an-exhausting-day-in-the-netherlands/?lp=114
Do you still see Josefien and Margreet occasionally?
Zie je Josefien en Margreet nog wel eens?
https://www.dutchpod101.com/lesson/absolute-beginner-4-an-exhausting-day-in-the-netherlands/?lp=114
I feel like coffee with something tasty.
Ik heb zin in koffie met iets lekkers.
https://www.dutchpod101.com/lesson/absolute-beginner-5-having-kids-in-the-netherlands/?lp=114
Sein
Einmal durchkonjugieren!
- ik ben (I am)
- jij bent (you are)
- hij/zij/het is (he/she/it is)
- wij zijn (we are)
- jullie zijn (you are)
- zij zijn (they are)
Haben
Einmal durchkonjugieren!
- ik heb - I have
- jij hebt - you have
- hij/zij/het heeft - he/she/it has
- wij hebben - we have
- jullie hebben - you have
- zij hebben - they have
A: Who cooks [there] in your home?
B: I cook along with my husband. We always cook together.
A: Wie kookt er bij jullie thuis?
B: Ik kook samen met mijn man. Wij koken altijd samen.
https://www.dutchpod101.com/lesson/absolute-beginner-7-dividing-your-dutch-chores/?lp=114
Do you like cooking?
Vinden jullie koken leuk?
https://www.dutchpod101.com/lesson/absolute-beginner-7-dividing-your-dutch-chores/?lp=114
It was nice talking to you.
Het was leuk je gesproken te hebben.
DutchPod Vocabulary “leuk”
He is doing the dishes while making a phone call.
Hij doet de afwas terwijl hij belt.
DutchPod Vocabulary “afwas”
Whose is this?
Van wie is dit?
DutchPod Vocab “Wie”
Where do you live?
Waar woon jij?
(nicht: woont –> weil in Frage)