Samenvatting Marijke Flashcards
Werkingsmechanisme placebo
Werkt via opioïde en dopamine netwerken.
Werkt beter als echte medicijn al een keer gegeven is.
Werkingsmechanisme placebo uit elkaar gehaald
Naast error etc ook:
Verwachting
- angst
- beloning
Leren
- Pavlov conditionering
- social learning
- reinforced verwachtingen
Nocebo hyperalgesie
Pijn opwekken door angst (activatie HPA-as)
Medicatie dat werkt op nocebo
Benzodiazepine
```
CKK antagonist
verborgen toediening CKK antagonist geen effect, manier van behandeling van belang
~~~
Drie soorten leren bij placebo
- klassieke conditionering
- Versterkte verwachtingen
- sociaal leren
Hoop en verwachting bij placebo
Hoop is primaire mechanisme van werking van psychotherapie (hawthorne effect)
Placebo werkt niet als verwachtingsgerelateerde mechanismen niet werken
Drie mechanismen die placebo effect teweeg kunnen brengen (artikel Bensing en Verheul)
- Conditionering
- manipulatie van verwachtingen van de patiënt
- beïnvloeding affectieve staat en stressniveau van de patiënt
Empatische arts laat stress doen afnemen.
beïnvloeding affectieve staat en stressniveau van de patiënt (placebo)
Stressreductie -> verlaging cortisolniveau -> snellere wondgenezing
Sociale steun -> minder ervaren pijn -> betere gezondheid
Negatief affect -> verhoogde noradrenaline concentratie -> overgevoeligheid voor pijn (nocebo)
Stress -> activatie sympaticus -> meer pijn
Interactie tussen affect en verwachtingen: positieve verwachtingen leiden tot positiever affect. Verandering affect leidt tot verandering verwachting.
Impulsiviteit + hersengebied (drugscollege)
Onvermogen beloning uit te stellen
Ventrale striatum
Compulsiviteit + hersengebied (drugscollege)
Onvermogen gedrag aan te passen na negatieve feedback. (niet kunnen stoppen, gewoonte)
Dorsale striatum.
Van impuls naar gewoonte
Verschuiving van ventraal naar dorsaal.
Neuronale aanpassingen en plasticiteit, hippocampus en amygdala betrokken.
Bottum up en top down (verslaving)
impulsiviteit en compulsiviteit = bottum up
Ventromediale prefrontale cortex = top down
Factsheet dopamine
From: Tyrosine (L-DOPA->DA->NE->E)
Into vesicles: VMAT2
Transporter: DAT (en NET)
Vernietiging: MAO-A, MAO-B, COMT
Receptor: D1-D4 (D2 ook presynaptisch)
Craving
Heel veel DA
Upregulatie DA receptoren
De vele DA receptoren hebben DA nodig
Craving om aan DA te voldoen
Endogene stoffen (die drugs proberen te imiteren)
- Endorfinen (morfine/heroïne)
- Anandamine (marihuana)
- Acetylcholine (nicotine)
- Dopamine (amfetamine/cocaïne)
Amfetamine (stimulantia)
Vermindering dopaminetransport (DAT) -> niet meer opgenomen, meer in synaps
én
Bezetting van vesiculaire transporter (VMAT2) -> alle opgeslagen dopamine in één keer losgelaten, kick
Metamfetamine (stimulantia)
Werkt zelfde als amfetamine, maar sneller (meer DA in synaps + kick)
Methylfenidaat (ritalin) (stimulantia)
Werkt zelfde als amfetamine, maar trager en zwakker (meer DA in synaps + kick)
Cocaïne (stimulantia)
Werkt zelfde als amfetamine, maar ook nog op andere systemen (SERT en NET) (meer DA in synaps + kick)
Effecten stimulantia
korte termijn:
- energie
- euforie
- minder honger
- slapeloos
- angst, agressie, paranoia etc
lange termijn
- verhoogde hartslag en bloeddruk en onomkeerbare schade aan vaten
Behandeling tegen verslaving amfetamine (5)
- GABA-achtige medicatie
- Cocaïne vaccin
- D2 partiële agonist, aripiprazole (laat deel beloning wegvallen)
- D3 partiële agonist
- Naltrexone
Nicotine
Werkt op drie manieren op acetylcholerge receptoren
- Direct: nicotine bindt aan receptor subtype op dopamineneuronen in het VTA, zorgt voor afgifte dopamine in nucleus accumbens
- Indirect: nicotine bindt op receptor subtype op glutamaatreceptoren in het VTA, daardoor glutamaat afgegeven aan de dopamineneuron, waardoor dopamine wordt afgegeven in de nucleus accumbens
- Nicotine desenticeert receptor subtype op GABA interneuron in het VTA, waardoor afgifte dopamine minder geremd wordt
Nicotine verslaving
Bij chronische desentisatie nemen A4B2 receptoren toe (upregulatie). Bij hersentisatie (terugkeer in ruststaat) zorgen ze allemaal voor craving, waardoor verslaving erger wordt.
Varencline (bij nicotine)
Neemt belonende effect roken weg
Partiële agonist met grotere affiniteit voor A4B2 receptor. Stabilliseert het kanaal. Nicotine kan mesolimbische beloningssysteem niet volledig activeren
Bupropion (bij nicotine)
Verminderd craving van roken
Noradrenaline Dopamine heropname remmer (NDRI)
Alcohol (3 effecten)
- verminderd exitatoire neurotransmissie in glutamaatsynapsen
- versterkt inhiberende neurotransmissie in GABA synapsen
- werkt op opiaat- en endocannabinoïde receptoren, waardoor dopamine wordt afgegeven in nucleus accumbens
Naltrexon (bij alcohol)
Blokkeert plezier van alcohol drinken en verlangen daalt
Blokkeert u-opiaat receptoren
Acamprosaat (bij alcohol)
Verminderd craving naar alcohol
Stimuleert GABA en verminderd glutamaatactiviteit
Disulfiram (bij alcohol)
Katergevoel bij drinken alcohol
Concentratie aceeltaldehyde hoger
Opiaten
Werken pijnstillend en ontspannend.
Gemaakt van POMC, ze geven enkefaline af en werken op mu, delta en kappa
Ze projecteren naar VTA en nucleus accumbens en werken op dopamineneuronen
Clonidine (bij opiaat)
maakt afkicken makkelijker
vermindert symptomen van autonome hyperactiviteit (adrenerge agonist)
Naltrexone (bij opiaat)
bij overdosis
opiaat antagonist
Methadon (bij opiaat
verminderd ontwenningsverschijnselen
volle agonist voor opiaatreceptor
Buprenorfine
Vervangt drugs om te kunnen afbouwen
Partiële mu opiaat antagonist. Gecombineerd met naloxone waardoor iemand geen euforie ervaart.
Sedatieve slaapmiddelen (drie groepen)
- barbituraten
- alcohol
- benzodiazepines
PAM van GABA
Marijuana
Bij langdurig gebruik a motivationele syndroom.
Rimonabant is een antagonist voor marihuana.
Hallucinogenen (drie klassen)
- serotonine nabootsende middelen (LSD, XTC)
- Dopamine/noradrenaline nabootsende middelen: mescaline
- ‘designer drugs’, zoals MDMA worden gemaakt als partydrug
Psychedelisch: verhoogde zintuiglijke gewaarwording
Psychotomimetisch: imiteert psychose
Selectieve aandacht (hersengebied)
Dorsale anterieure cingulate cortex
Volgehouden aandacht (hersengebied)
Dorsolaterale prefrontale cortex
Hyperactieve symptomen (hersengebied)
Prefrontale motor cortex
Impulsieve symptomen (hersengebied)
Orbitofrontale cortex
Noradrenaline bij HCN kanaal (ADHD)
Versterkt het signaal door HCN kanaal te sluiten
Dopamine bij HCN kanaal (ADHD)
Verzwakt het signaal door het kanaal te openen (ruissignalen verzwakken)
fMRI bij ADHD
hypoactivatie in netwerken gerelateerd aan executieve functies.
Ter compensatie in andere gebieden hyperactiviteit
Linkage studie ADHD
kijken of bepaalde genen vaker voorkomen
Candidate gene studies ADHD
kijken naar één specifiek, mogelijk betrokken gen
GWAS studies ADHD
zoeken naar patronen
Methylfenidaat (ADHD) - stimulantia
Ritalin
Allosterische NET en DAT inhibitor, blokkeert heropname dopamine en noradrenaline
Amfetamine (ADHD) - stimulantia
Dexamfetamine
Competatieve NET/DAT en VMAT-inhibitor
meer in synaps en kick
Atomoxetine (ADHD) - niet stimulantia
is een SNRI, een NET inhibitor
In PFC zitten weinig DAT transporters, dus dopamine wordt opgenomen door NET. In nucleus accumbens zit weinig NET, daardoor is kans op verslaving klein
a2A-agonistenn (ADHD) - niet stimulantia
verbetering cognitief functioneren
- clonidine
- guanfacine
Vijf neurotransmitters slaap
- histamine
- dopamine
- noradrenaline
- serotonine
- acetylcholine
CSTC loop bij slaap
reguleren arousal, door controle van thalamische filter
Slaap/waak switch
Slaap: VLPO: GABA
Waak: in de TMN: Ach, NE, 5HT, DA, HA
Het homeostatische en circadiane proces werken hier op in
Homeostatische proces
Langzame toename adenosine
Circadiane proces
Gecontroleerd door interne klok in de SCN (hypothalamus) - inhibeert melatonine en andersom
Hypocretine/orexine
Stabiliseert slaap/waak switch
Suprachiasmatische nucleus
Stabiliseert doordat het het geactiveerd wordt door licht (innerlijke klok)
insomnia
- inslaapproblemen
- doorslaapproblemen
- vroeg wakker
Slaap/waak switch staat snachts aan, medicijnen moeten GABA bevorderen of histamine blokkeren
Hypersomnia
Slaperig overdag
medicijnen moeten histamine bevorderen
Slaap/waakritme verstoring
‘phase delayed’, slaap/waak switch gaat te laat aan.
Lichttherapie en melatonine
REM on en REM off
REM slaap wordt gereguleerd door neurotransmitters
REM-ON: histamine en acetylcholine
REM-OFF: noradrenaline en serotonine
Medicijnen insomnia
- Benzodiazepines
- GABA-A PAM’s (z-drugs)
- melatonine (ramelteon, circadin, agomelatonine)
- H1 antagonisten
- DA agonisten en alfa 2 delta ligands
vijf effecten benzodiazepinen
- rustgevend/slaapinducerend
- angstverlichtend
- anti-epileptisch
- spier ontspannend
- amnestisch
Medicijnen hypersomnia
- Modafinil
Activeert selectief neuronen in de waakpromotor waardoor histamine en orexine worden vrijgegeven - Stimulantia (amfetamine, methylfenidaat)
- caffeïne (antagonist van adenosine)
- GHB (verbeterd slow wave)
Antidepressiva als slaapmiddel
heeft effect op H1 receptor en kan daardoor slaapmedicijn zijn (bij voorkeur savonds)
SSRI NIET als slaapmiddel, kan slapeloosheid veroorzaken
Chemische cascade Alzheimer
- Abnormale genen zorgen voor abnormaal APP, waardoor toxische knipproducten ontstaan
- Knipproducten klonteren samen tot oligomeren
- Oligomeren vormen amyloïde plaques
- Dit roept biochemische reacties op, zoals ontstekingen
- Ontstekingen triggeren de formatie van tangles (tau proteïnen)
- Dit leidt tot synaptische en neuronale disfunctie, waardoor er diffuse celdood en atrofie optreedt. Dat leidt tot dementie.
Neurotransmitters bij Alzheimer
Te weinig acetylcholine, teveel glutamaat
Factsheet Acetylcholine
From: acetaat en choline
Into vesicles: VAchT
Transporter: -
Vernietiging: Acetylcholine -esterase (AChE)
Receptor: nAchR (nicotine) en MAChR (muscarine)
Medicatie Alzheimer
Cholinesterase-remmers (Ach-1)
- Donezepil (inhibitor AchE)
- Rivastigmine
- Galantamine
- Memantine (NMDA antagonist die abnormale activatie van glutamaat neurotransmissie remt)
Lewy body
Geen antipsychotica, wel Ach-1 remmers
Farmokinetiek
ADME is anders bij ouderen
Farmacodynamiek
Risico drug op lichaam oudere
Delier
Tijdelijke verwarde cognitieve toestand, die wordt gekenmerkt door bewustzijnsverandering. Uitgelokt door nieuw probleem. Altijd multifactorieel.
haloperidol
Chronische pijn
Perifere pijnveranderingen in het centrale zenuwstelsel, waardoor pijn blijft bestaan als de schade al lang is hersteld.
Prefrontale corticale gebieden
Nociceptieve pijn
activering nociceptoren (huid, organen)
- Transductie (VSSC geactiveerd, actiepotentaal gecreërd)
- Conductie (elektrisch signaal doorgegeven)
- Transmissie (communicatie in dorsale hoorn, over intensiteit, locatie, emotionele en motivationele aspecten) «»
- Perceptie: twee paden komen samen, subjectieve pijnervaring
- Modulatie: inhibatie of versterking in dorsale hoorn
Neuropathische pijn
Schade aan of disfunctie van onderdeel van perifere of centrale zenuwstelsel. Zorgt voor perifere sensitizatie, waardoor stoornis optreedt in geleiding van signalen, waarbij pijnprikkels ontstaan.
Hyperalgesia
Extra hoge pijnrespons
Allodynia
Pijnrespons op stimulus die normaal geen pijn doet
Factsheet noradrenaline
from: Tyrosine
Into vesicles: VMAT
Transporter: NET
Vernietiging: MAO-A, COMT
Receptor: alfa en beta
Factsheet serotonine
From: Tryptofaan
Into vesicles: VMAT
Transporter: SERT
Vernietiging: MAO-A, MAO-B
Receptor: 5HT1a (autor.), 5HT2A (postr), 5HT1-7 (G-protein c.r.)
Factsheet Glutamaat
From: amino acid glutamine
Into vesicles: VGluT
Transporter: EAAT
Recycled: glial cells
Receptor: NMDA receptor
Factsheet GABA
From: glutamate (GAD)
Into vesicles: VIAAT
Transporter: GAT
Vernietiging: GABA-T
Receptor: GABAa, GABAc (ligand) - GABAb (G-protein)
Hypervigilantie
hyperalertheid op pijn.
interactie tussen mPFC, basale ganglia en amygdala
AB-vezelneuronen
kleine bewegingen (VEER)
Ad-vezelneuronen
schadelijke mechanische stimuli (HAMER)
C-vezelneuronen
Mechanisch, thermaal, chemische stimuli (VUUR)
Ectopische activiteit
Bij beschadigd zenuweinde ontstaan nieuwe synapsen (sprouting)
Efatische crosstalk
Ectopische activiteit kan naastgelegen C-fiber (ongemyeliniseerd) stimuleren
Segmentale centrale sensitizatie
activiteit-afhankelijke plasticiteit in de dorsale hoorn (hyperalgesie en allodynie)
neuropathie en fantoompijn
Supra segmentale centrale sensitizatie
plastische verandering in de thalamus en de cortex van het nociceptieve pijnpijn, in reactie op perifere oorzaken of zonder trigger.
Heeft te maken met glutamaat via VSSC
fibromyalgie
Fibromyalgie (in hersenen)
overactiviteit van DLPFC neuronen -> celdood -> minder corticale thalamische rem op nociceptieve paden -> snellere pijngewaarwording
Medicijnen fibromyalgie
- alfa delta 2 liganten
- SNRI
- NRI
- NDRI
Medicijnen neuropathie
- anti-epileptica (gabapentine en pregabaline)
- TCA’s
- opioïden
- SNRI
Descending inhibition
Onderdrukking van pijn omdat je door MOET gaan, je maakt opium achtige stoffen aan, zodat pijnsignalen worden geblokkeerd
natuurlijke pijninhibitie (3 paden)
- Afdalende endorfine pad
- Spinale noradrenaline pad
- Spinale serotonerge pad (zowel pijninhibitie als versterking)
Natuurlijke pijnstillers
- endorfine
- enkefaline
- dynorpine
- noradrenaline
- serotonine
Acetaminophen (pijnstiller)
paracetamol
Non Steroid Anti Inflammatory Drugs (NSAID) - pijnstiller
ibuprofen en asprine
Ze remmen aanmaak prostaglandine, door COX te inhiberen (dat zet omega 6 vetzuren om in prostaglandine)
Hebben breed werkingsspectrum
Lidocaine (pijnstiller)
lokale verdoving, door VSSC’s te blokkeren. Geen enkel signaal doorgegeven.
Opioïden
zorgen voor meer GABA neurotransmissie (dus meer inhibitie van pijnsignaal)
Problemen executief functioneren chronisch pijn
inefficiënte informatieverwerking in de DLPFC
Hersengebieden bij pijn
dorsale Anterior Cingulate Cortex (dACC)
Anterior insula
overuse of DLPFC zorgt voor exitotoxic cell death, waardoor normale remming wegvalt. Dingen die normaal geen pijn doen, doen dat dan wel. Ook je denkvermogen wordt aangetast.
Schizo positieve symptomen (transmitter en hersengebied)
Dopamine, serotonine, glutamaat en GABA
Mesolimbisch systeem, nucleus accumbens (midden)
Schizo negatieve symptomen (hersengebied)
mesocortical/prefrontale cortex (rand
Schizo cognitieve symptomen (hersengebied)
DLPFC
Schizo agressieve symptomen (hersengebied)
OFC, amygdala
Schizo affectieve symptomen (hersengebied)
VMPC
Mesolimbische pad
Teveel dopamine
Mesocorticale pad
Te weinig dopamine
Nigrostriatale pad
Goed
Bij medicatie parkinson symptomen
Tuberoinfundibulaire pad
Goed
bij medicatie prolactine stijging
Thalamuspad
filter van je hersenen, slaap, arousal
NMDA receptor
1.
- Glutamaat bindt
- Glycine (of D-serine) bindt
- magnesium laat los
- Actiepotentiaal waarbij GABA afgegeven wordt.
- GABA inhibeert glutamaat
- Minder kans op actiepotentiaal
Bij minder GABA afgifte, minder remming van glutamaat, dus teveel dopamine!
NMDA receptor en positieve symptomen
Overschot aan glutamaat overactiveert dopaminecellen
NMDA receptor en negatieve symptomen
Overschot aan glutamaat overactiveert in de hersenstam GABA interneuronen, waardoor dopaminecellen in de hersenstam te weinig dopamine afgeven in het mesocorticale pad.
Dopamine partiële antagonist (DPA)
Verlagen overmatige dopamine afgifte in het mesolimbisch systeem
Verhogen gebrekkige dopamine in het mesocorticale pad
bijvoorbeeld Aripiprazol
5HT2a antagonist
5HT2a remt dopamine afgifte normaalgesproken
5HT2a antagonist -> de rem gaat er wat vanaf -> 70% dopamine blokkering ipv 90% -> iets meer dopamine -> minder EPS
5HT1a partiële agonist
5HT1a receptor is normaal autoreceptor serotonine, waardoor er meer dopamine vrijkomt
5HT1a partiële agonist -> iets meer serotonine -> gaspedaal dopamine afgifte minder ingedrukt -> netto minder dopamine afgifte -> minder positieve symptomen.
Andere inzet van atypische antipsychotica
- antidepressieve invloeden
- gegeneraliseerde angststoornis
- Verdovend middel (blokkade van M1 muscarine cholinerge receptoren, H1-histamine receptoren en a1 adrenerge receptoren)
Bijwerkingen: hoge bloeddruk en glucose, daarom diabetes en hart- en vaatziekte controleren.
Angst in hersenen
Overactieve amygdala
Amygdala - ACC
Amygdala - OFC
fight flight reactie
amygdala - dlPAG
sympatisch zenuwstelsel - noradrenaline
freeze reactie
amygdala vlPAG
sympatisch en parasympatisch - acetylcholine, glutamaat, serotonine
Amygdala centered circuit
- 5HT
- GABA
- Glutamaat
- CRF/HPA
- NE
- voltage gated ion channels
Zorgen
CSTC loop
DLPFC - thalamus - striatum
Met-variant COMT
Minder COMT
Meer dopamine
Minder schizo
Meer angst/zorgen
Val-variant COMT
Meer COMT
Minder dopamine
Meer schizo
Minder angst/zorgen
Twee hoofdtypen GABA receptoren
Ligand gated ionkanalen GABA-A en GABA-C: slaap, angst
G-protein linked receptor GABA-B: pijn, geheugen, stemming
vijf subunits, allemaal eigen karakteristiek
Benzodiazepine gevoelige GABA-A receptoren
‘phasic’ inhibition van GABA (uitbarstingen)
postsynaptisch
slaap en angst, dus daar heeft benzo effect op
Benzodiazepine ongevoelige GABA-A receptoren
reageren op alcohol, neurosteroïden en pijnstilling
Tonische inbibitie ‘overal tone’, vangt GABA op die weglekt.
Extracellulair.
Alfa 2 delta liganden
Gabapentine en pregabaline binden op alfa 2 delta subunit van VSCC, om afgifte van glutamaat te blokkeren.
SSRI en SNRIals angstmedicijn
serotonine en noradrenaline belangrijk bij zowel angst als zorgen
SSRI blokkeren SERT
Angstvermindering komt niet door verhoogd serotoninegehalte, maar door aanpassing in neurotransmitterreceptoren
Buspirone
Serotonine 1a partiële agonist.
Kalmeert het systeem als het te actief is, en activeert als het te kalm is.
algemeen angst dempend medicijn.
Angstconditionering
Thalamus: stuurt info naar amygdala
Amygdala: verbeterde neurotranmissie, synapsen aangepast dat ze de volgende keer snel reageren
VMPFC: probeert angstrespons te onderdrukken
Hippocampus: onthoudt context
Twee manieren om angstconditionering normaal te maken
- extinctie
- herconsolidatie (betablokkers blokkeren optreden angstconditionering)
Belangrijkste drie neurotransmitters stemmingsstoornissen
- serotonine - negatief affect
- noradrenaline - negatief en positief affect
- dopamine - positief affect
allemaal monoaminen
kan drie dingen mee gebeugen na afgifte:
- autoreceptoren
- MAO of COMT vernietiging
- effect op postsynaptische cel
Werking SSRI (5 stappen)
- weinig serotonine, daardoor zowel pre- als postsynaptisch upregulation van serotinereceptoren
- blokkade van SERT, waardoor er een toename van serotonine is aan de dendrietkant. Combi van toegenomen serotonine en verhoogd aantal autoreceptoren zorgt voor bijwerkingen.
- hogere serotonineniveaus zorgen voor downregulatie van autoreceptoren.
- door downregulatie van autoreceptoren wordt de cel minder geinhibeerd en wordt er meer serotonine afgescheiden aan de axonzijde van de cel -> antidepressieve effecten.
- door verhoogd serotonineniveau aan de axonzijde is er een downregulatie van de postsynaptische receptoren -> bijwerkingen SSRI verminderen.
SNRI
blokkeert SERT en NET. Geschikt als negatief affect belangrijkste kern is (schuld afgunst, angst irritatie)
NET heeft ook veel affiniteit met dopamine, waardoor SNRI ook effect heeft op dopamine in het brein.
TCA
werken via NE en 5HT pathways. Hebben breed effect en veel bijwerkingen.
Blokkeren muscarinergische cholinergische receptoren, histamine receptoren, adrenerge receptoren en VSSC’s.
MAO
MAO-A breekt (nor)adrenaline, serotonine en dopamine af
MAO-B breekt voornamelijk dopamine af en is betrokken bij Parkinson.
MAOI inhibeert MAO
Moodstabilizers
Lithium, anti-epileptica en atypische antipsychotica
5 R’s
- respons
- remission
- relapse (terugval)
- recovey
- recurrance (als symptomen weg zijn geweest)
Absorptie
Hoe drug in het bloed terechtkomt
- manier van toediening
- eigenschap van de drug
Enteraal is verteringstelsel,
partenteraal omzeilt dat (bijv intraveneus (direct bloed), intra-articuliair (gewricht), topicaal (huid)
Intrathecaal: in het cerebrospinaal vocht
Epiduraal: ruggenprik
Area under the curve
Totale exposure aan de drug over de tijd heen. Hetzelfde bij verschillende toediening.
Bioavailability
Hoeveelheid effectieve stof die de grote bloedsomloop bereikt. Verschilt per toedingsvorm
Distributie
Verdeling van drugs in het lichaam
P-glycoproteïne: helpt drug te worden opgenomen (actief over celmembraan)
Via portal vein langs lever, daar is het first pass effect, veroorzaakt door CYP450 enzymen. Bij opname van drug uit de darm in het bloedvat wordt drug omgezet en gaat deel van de actieve stof verloren.
Volume of distribution: hoeveel drugs er in een liter bloedplasma zit (bij klein volume<0,2 zit er veel in bloedplasma)
Vd veranderd oiv leeftijd, zwanger, vet etc
Metabolisme
stoffen ondergaan chemische veranderingen (biotransformatie)
Xenobiotisch metabolisme: aanpassing zodat je lichaam er wat mee kan.
Twee stappen:
- metabolisme (oxidatie, reductie, hydrolyse)
- Conjugatie (bekend stofje aan gebonden, makkelijkere verwerking voor nieren)
Excretie
uitscheiding van drug uit lichaam
volledig verwijderd = eliminatie
bij herhaaldelijk neemt hoeveelheid drugs in lichaam eerst toe en daarna stabiliseert het = steady state
Catacholaminen
dopamine, noradrenaline en adrenaline
Heropname transporter
30% van de drugs werkt hierop
histamine en neuropeptiden worden niet heropgenomen, maar afgebroken door enzymen.
Signaal transductie
30% van de drugs werkt hierop
kan genen uit of aanzetten
G-protein coupled receptor
- Ligand (first messenger) bindt. Receptor veranderd van vorm, waardoor G-eiwit bindt. Receptor wordt actief en enzym kan binden.
- Enzym bindt en receptor produceert cAMP (second messenger)
- cAMP activeert een volgend enzym (third messenger). Dit kan kinase of fosfatase zijn.
- Aan eind van signaaltransductie wordt een transcriptie factor (zoals CREB) geactiveerd. Dit bindt aan regulatory region van een gen, waardoor coding region wordt geactiveerd. Hierop zit slapend enzym (RNA polymerase) activeert ‘early’ transcription factor
late gene activation
Actiepotentiaal
VSSC open
natrium in
VSCC open
calcium in
natrium uitgepompt
calcium blijft open
Neurotransmitters los in synaptische spleet
VSSC
Laat op basis van membraanspanning NATRIUM binnen (betrokken bij epilepsie, pijn)
VSCC
Laat op basis van membraanspanning CALCIUM binnen (hier werkt gabapentine en pregabaline op)