Colleges Flashcards
Exication secretretion:
Excitatie slaat op het actiepotentiaal. En secretie op het afgeven aan de omgeving.
Retrograde transport:
in sommige gevallen vindt het transport ook de andere kant op plaats.
Volume neurotransmissie:
Voorbeeld dopamine: Dopamine wordt afgegeven, een gedeelte wordt opgenomen, het andere gedeelte komt in de buurt terecht. Dit kan ook op een receptor zelf gebeuren.
Autoreceptor:
receptoren die reageren op de neurotransmitters van de eigen zenuwcel, waardoor het iets afgeremd wordt, een remming op de kans dat een neuron weer gaat vuren.
Messenger pathways:
G-protein linked. Ligrand is een molecuul (stofje) wat in staat is om te binden aan een ander stofje. Het stofje wat bindt aan deze receptor is een ligrand. Op het moment dat het migrant (First messenger) bindt, wordt de G-protein geactiveerd en dat heeft allerlei effecten. Eerste stap is dus de binding van de ligrand aan het migrant (First messenger).
signal transduction pathway
Het hele proces van binding tot de verandering in de cel. Signal transduction kan genen aan of uitzetten.
Monoamine oxidase
Een enzym dat in staat is om serotonine af te breken. Daardoor kan serotonine niet meer dezelfde werking hebben.
catecholamines
- Dopamine
- noradrenaline
- adrenaline
vallen onder de categorie catecholamines. Al die stofjes zijn afgeleid van één aminozuur. Er is net iets aan het aminozuur veranderd, waardoor het een ander stofje is geworden.
Tryptophane
Een aminozuur dat kan worden omgezet in serotonine of melatonine.
Reuptake transporters
ze doen niks anders dan monoamines die in de buurt zijn opnemen en terug in de cel stoppen. Ze doen verder niks met het neurotranmitter, maar zorgen voor recycling. Die heropname transmitters zijn wel specifiek, het zijn de Serotonine transporter (SERT), Norepinephrine transporter (NET) en Dopamine transporter (DAT). Het is een soort pomp die de transmitters terug de cel in pompt.
Eerst zit het in de cel, maar dan kan het nog niet gebruikt worden. Er zijn vesicular transporters om het terug de vesicle (blaasjes) in te pompen. Dan komt het in de blaasjes en dat kan versmelten en dan kan het gebruikt worden.
Tryptophan transporter
Er zijn stappen nodig om het aminozuur om te zetten in serotonine. Het wordt opgenomen door de transporter, bewerkt en uiteindelijk is het serotonine.
Monoamineoxidase (MAO-B)
Breekt serotonine af als er teveel is.
Selective serotonine reuptake inhibitor (SSRI)
Blokkeert het proces van heropname van serotonine. Serotonine kan dus niet heropgenomen worden, waardoor er meer serotonine overblijft. Bij sommige mensen heeft dat een effect op depressie.
Agonist
Volledige activatie van het systeem, het veranderd de vorm van de receptor, waardoor er een grote hoeveelheid eindproducten kan plaatsvinden.
Antagonist
Bindt met receptor, maar activeert de receptor niet. Eigenlijk blokkeert de receptor, want hierdoor kan de agonist er niet aan binden. Er is nog wel constitutive activity.
Partial agonist (gedeeltelijke agonist)
Bindt aan receptor, geeft niet de volledige activiteit, maar blokkeert hem ook niet. Kan in sommige situaties handig zijn als mensen van bepaalde stofjes veel te veel hebben, maar je wilt niet dat het systeem geblokkeert wordt.
Inverse Agonist
Blokkeert niet alleen de receptor, maar zorgt ook dat de constitutive activity is geblokkeert. Alles is geblokkeert.
Ion channel
Ionen zijn geladen deeltjes. Ze vormen de basis voor een actiepotentiaal. Er is altijd een bepaalde lading tussen de binnen en buitenkant van een cel. Het ion-kanaal zorgt ervoor dat het membraanpotentiaal als er niks gebeurt hetzelfde blijft. Er zijn Ion-kanalen die niet zomaar open en dichtgaan, dat is een Ion-channel linked. Die hebben bijvoorbeeld een ligand nodig.
Verschillende fasen van een Ion-kanaal
- rustfase
- open
- dicht
- desensitized (die is even ongevoelig, maar kan weer terug naar rustfase)
- inactivated (die is eigenlijk onbruikbaar geworden, die moet afgebroken en gerecycled worden)
Allosteric modulation
Bij sommige ion-kanalen heb je een andere plek, waarop een ander stofje kan binden. Dat stofje heeft van zichzelf geen activiteit. Maar als die tegelijk bindt met de agonist, dan vindt er een extra heftige reactie plaats. Bij een PAM vindt er meer activiteit plaats.
Een voorbeeld daarvan is een Benzodiazepine, dat wordt gebruikt bij angst.
Pharmacokinetics:
wat het lichaam met de drugs doet
Pharmacodynamics:
wat de drugs met het lichaam doen
ADME
- absorption
- distribution
- metabolism
- excretion
Absorption:
verschillende manieren van toediening. Enteral is oraal (via mond en maag), parenteral is niet geleid door de maag, topical is direct op de huid.