samenvatting CD Flashcards

1
Q

Waarom kan God zich niet onomstotelijk laten bewijzen? Noem 5 redenen

A

1) Geen enkel geloof kan overtuigend worden bewezen: het laat zich vanwege het transcendente karakter van het christendom niet op wetenschappelijke wijze vaststellen. Deze principiële onbewijsbaarheid deelt het christendom met alle religies. Er kunnen sporen zijn, maar dit is niet de transcendente bron, het blijven altijd sporen. Berkhof: openbaring is weerspreekbaar. We zijn schepselmatig beperkt, maar hebben ook de vrijheid om op de openbaring in te gaan.
2) Mensen zijn zondig en dit houdt in dat we God intuïtief proberen te ontwijken, dus ook zijn ‘sporen’. We willen God niet vinden.
3) Bewijzen spelen in ’t algemeen slechts een zeer ondergeschikte rol in ons leven. Dingen die er toe doen (bijv. liefde) laten zich niet bewijzen en dat vinden we ook niet erg.
4) Het is niet vreemd om te geloven zonder een sluitend bewijs. De meeste elementaire overtuigingen die we hebben, geldt dat we nauwelijks of geen inzicht hebben in de grond of herkomst ervan. Deze eis houdt epistemologisch geen stand. Classical foundationalism (funderingsdenken) gaat uit van een smalle basis van kennisaanspraken die niet bewezen hoeven te worden omdat ze onmiddellijk evident zijn (iets wat geacht werd niet te gelden voor religieuze kennisaanspraken).
5) Omgekeerd is het ook mogelijk om belangrijke problemen in alternatieve levensbeschouwingen bloot te leggen. Platinga: concurrenten moeten kritisch op hun merites getoetst worden (bijv. naturalisme). Vooral van belang als dit de standaardvisie wordt.
6) Zouden meer mensen gaan geloven als God op een algemeen-overtuigende manier bewezen kon worden? Er is historisch geloof (fides historica) en heilbrengend geloof (fides salvifica). Het komt aan op deze laatste vorm, welke zich door geen enkel bewijs laat afdwingen. Dit is geen onderschrijven van waarheidsclaims, maar een levenshouding: existentiële toewending naar God waardoor je bestaan fundamenteel en blijvend op Hem georiënteerd raakt.
7) Wiens God wordt aangetoond met de klassieke godsbewijzen? De christelijke drie-ene God wordt er niet per se mee aangetoond. In de 17e en 18e eeuw werd het geloof hoe langer hoe meer op de bewijzen gefundeerd. Zo ontstond er het beeld van de hoge God die ergens ver weg aan de knoppen draait. Tegen deze God ontstond er wijsgerige kritiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn prolegomena? Hoe stonden deze ten opzichte van het geloof in de loop van de geschiedenis? Waarom is studie van de prolegomena tegenwoordig belangrijk?

A

Prolegomena = ‘de dingen die vooraf gezegd moeten worden’. RKK gebruikt de term fundamentaaltheologie. Er wordt als het ware een vloertje gelegd waar de eigenlijke theologische thema’s (loci) op voortbouwen. Er is een verschil in benadering: meteen met de deur in huis vallen of eerst enkele hulplijnen trekken, waarbij je probeert van buiten naar binnen te denken.

  • In de ME (Middeleeuwen) sprak men over praeambula fidei, de voorportalen van het geloof (bijv. godsbewijzen). Protestantisme had aanvankelijk weinig met prolegomena, pas in 2e generatie hervormers kwam er behoefte aan meer inleiding.
  • Tijdens het rationalisme (1650-1750) werden de prolegomena opgevat als een algemene, filosofische godsleer, die soms in gewicht zelfs belangrijker werden geacht dan de dogmatiek zelf. Vanaf 1850 zijn prolegomena zaken die feitelijk binnen het geloof vallen (intern).
  • Barth: deze zaken moeten niet vooraf, maar eerst gezegd worden. Je moet niet eerst naar het geloof toe willen redeneren, want dat mislukt altijd.
    We betwijfelen of het verschijnsel religie als menselijk fenomeen op zichzelf genomen wel zo’n geschikte toegangsweg biedt om uit te leggen wat het chr. geloof is. Geen ding of verschijnsel in onze werkelijkheid heeft op zichzelf het privilege om God te openbaren, tenzij God zelf deze inschakelt in zijn openbaring.

De context of discovery moet onderscheiden worden van context of justification. Dit gaat om de plekken waar mensen geloof opdoen en nog niet zozeer om de eigenlijke grond of gronden van het geloof.

Door de culturele verandering naar het autonome individu, wordt geloof niet meer veronderstelt. Deze verschuiving is een goede reden om in de prolegomena meer aandacht te besteden dan in ‘t verleden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe wordt de natuurlijke kennis van God gedeeld?

A

De natuurlijke kennis van God (theologia naturalis) wordt doorgaans in twee momenten gedeeld:
De cognitio insita: ingeschapen godskennis;
De cognitio acquisita: verkregen godskennis.
Eerste is ingeboren, tweede komt als men naar de schepping kijkt en verwonderd raakt. Ze staan niet los van elkaar, maar werken op elkaar in. Dit sluimerende aangeboren godskennis wordt versterkt door de ervaring van de wereld als schepping van God.
Het domein van de wereld is wel iets anders dan dat van de rede: men hoeft geen bepaald IQ te hebben om de schepping te bewonderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe werd er vanaf het midden van de 19de eeuw gereageerd op de culturele verandering, dat veroorzaakt werd door het besef dat godskennis geen ingeschapen kennis is? Wat waren de gevolgen van deze inspanningen?

A

Na 1850 reageerde de liberale theologie op de nieuwe culturele situatie door een scheiding door te voeren tussen natuurwetenschap en geesteswetenschap. Dat leidde tot een praktisch en theoretisch dualisme: God is geen ding onder dingen, maar is van een geheel eigen orde. De natuurwetenschap beschikt niet over de instrumenten om God op het spoor te komen. Daartegenover staan de geesteswetenschap en theologie.

In de 20e eeuw werd God ook van de menselijke geest losgemaakt.
In het verlengde hiervan heeft de chr. theologie in de moderne tijd een positie ingenomen dat het geloof in God niet vanuit de empirische werkelijkheid afdwingbaar is. Kenmerkend voor dit geloof is dat het zich niet laat vangen door het meten, wegen en tellen van de natuurwetenschappelijke methodiek, maar dat het een aanraking, toewending of gebeuren is dat men juist niet in de greep krijgt.

Pas in de 20e-eeuwse theologie is de gedachte dat de schepping rechtstreeks naar de schepper verwijst zwaar onder vuur komen te liggen (Barth; Bonhoeffer; Moltmann). Er is hier geen directe relatie tussen deze wereld en God; er is slechts een gebroken verhouding, die loopt via oordeel en kruis. Daartegenover zijn er ook meer filosofisch ingestelde denkers die pleiten voor meer continuïteit (Paul Tillich). Bovendien is er de these dat bepaalde verschijnselen in de wereld onmiskenbaar zouden getuigen van intelligent design (ID). De natuur wijst op een intelligente ontwerper.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is ervaringstheologie? Wat zijn de gevaren van zo’n theologie

A

Ervaringstheologie is theologie dat beroep doet op religieuze ervaring als grond van de theologie. Ervaringstheologie is vooral sinds de laatste
decennia van de 20e eeuw weer in zwang gekomen. Ervaring staat dan tegenover logische redenering en dogmatische traditie.
Schleiermacher stelt dat ST uit moet gaan van het menselijk religieus bewustzijn. Dit is dan ook het object van theologie.
R.K. theoloog Anton Houtepen (1940-2010): emoties zijn sporen van God. Toegangswegen tot het ondoorgrondelijk geheim van onze werkelijkheid en zo eigentijdse wegen naar God. Ontroering bijv. wordt ons gegeven.
Gevaar is dat de eigen ervaring uitgegeven wordt voor de stem van God. Hij valt samen met de ervaring en daardoor is er geen duidelijke norm of criterium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is projectietheorie? Wat wordt hier tegen ingebracht?

A

Projectietheorie stelt dat we met die verwijzing naar God een sprong naar een imaginaire/ingebeelde wereld maken.
Maar het godsgeloof is eerder zinverneming i.p.v. zingeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe verhoudt het chr. geloof (openbaringsreligie) zich tot het fenomeen religie (natuurreligie) in het algemeen?

A

Overgrote deel van de mensheid leeft met religieus besef en verstaat zichzelf als gelovig (d.w.z. verbonden met een transcendente werkelijkheid). Op mondiaal niveau is slechts een kleine minderheid niet-religieus.
Toch is er vanuit deze wijdverbreide religiositeit geen naadloze overgang te maken naar het chr. geloof. Dit geloof heeft een gebroken en dus nogal moeizame verhouding tot religie als algemeen menselijk fenomeen.

Bij natuurreligies wordt de natuurlijke werkelijkheid beschouwd als goddelijk en alomtegenwoordig, omdat de bepalende werkelijkheid met de wereld samenvalt. Bij openbaringsreligies valt de openbaring zeker niet samen met de wereld. Ze claimen vaker de exclusieve waarheid te hebben (particularisme).

Verlies van religieus besef kan leiden tot nihilisme (Nietzsche): oude religieuze machten worden vervangen door allerlei ideologieën.

Natuurreligies en esoterie leven van het altijd voorhandene; de joods-christelijke traditie daarentegen verwijst naar wat niet voorhanden is. Zij nodigt ons uit te leren zien wat zich aan het oog onttrekt. Het menselijk religieus besef kan een toegangsweg tot het geloof zijn. Maar de religieuze aandrift (sensus divinitas) wordt veel vaker actief in perverteringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het verschil tussen traditie en gemeenschap?

A

Gaat het om anderen uit het verleden, dan spreken we van traditie; gaat het om anderen in het heden, dan (geloofs)gemeenschap.
De traditie heeft de theologie de eeuwen door begeleid en mede vormgegeven. Ook theologie is geen grond van het geloof – het is juist andersom – maar ze kan wel helpen om de toegangsweg tot het geloof (weer) te vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Op welke manier zijn de evangelieën vormen van tendensliteratuur?

A

Evangeliën willen niet slechts gebeurtenissen beschrijven, ze willen een boodschap overdragen en daarmee appelleren aan hun lezers (kerugmatisch perspectief). Je wordt door God zelf aangesproken! Het is ten diepste geen verzameling waarheidsclaims, maar een woord/aanspraak.
De geschiedenis van Jezus is de climax v/d Bijbel. Zijn levenspraktijk en persoon zijn steeds weer referentiepunt bij uitstek voor de chr. theologie. Hij maakt ruimte bij God voor ons, en door de Geest ruimte bij ons voor God. Zo komen we uit op de toegangsweg bij uitstek: de nieuwe gemeenschap die, uitgaande van de Vader, de Zoon in de kracht van de Geest voor ons geopend heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het sabbelianisme/modalisme?

A

Vader, Zoon en Geest zijn slechts modi = verschijningswijzen van de in wezen éne God.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het monarchianisme?

A

Er kan slechts een enkelvoudige God zijn die alleen (monos) de oergrond (archè) van alles is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het Subordinationisme?

A

De Vader is net iets goddelijker dan de Zoon en Geest, dan wel als enige goddelijk, terwijl de andere twee dat niet zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn hypostatische eigenschappen? Hoe zijn deze verschillend tussen Oost en West?

A

hypostatische eigenschappen zijn eigenschappen die slechts aan één persoon toekomen en deze persoon in zekere zin constitueren.
Het Oosten gebruikte hier ‘generatie’ (Vader en Zoon) en ‘uitgang’ (Vader en Geest) voor. Westen gebruikten twee ‘uitgangen’ (processiones) van de Zoon en Geest uit de Vader, waarbij voor die laatste ‘blazing’ (spiratio) werd gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke ontwikkelingen heeft Hugo van St. Victor doorgevoerd in de triniteitsleer?

A

Hugo van St. Victor (1141) ontwikkelde de leer v/d appropriationes: wat hebben elk van de personen aan mijn verlossing bijgedragen? In ons denken kunnen we verschillende werken specifiek aan één van de personen toe-eigenen (‘appropriëren’), of toeschrijven, omdat deze persoon daar in het bijzonder bij is betrokken. Deze zijn wel oneigenlijk, omdat de externe activiteiten van God ongedeeld zijn. Toch mogen we ze benoemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke oplossing bood Walter Kasper aan voor de grote breuk tussen Oost en West wegens het filioque?

A

Kasper beweert dat er een misverstand is. In het Grieks betekent ‘uitgaan van’ iets anders dan in het Latijn, zodat er in feite sprake is van twee verschillende geloofsbelijdenissen: één oorspronkelijke en een latere regionale Latijnstalige. De eerste zou de oorsprongsrelaties tussen de goddelijke Personen verwoorden, de tweede, de filioquistische, zou vooral de consubstantialisteit tussen Vader en Zoon willen onderstrepen, hetgeen afgewezen werd door de OOK.

Filioque duidt op een enkelvoudige processie van de Vader door de Zoon. Er is nooit twee verschillende bronnen mee bedoeld. Het staat dus voor een vloeiende beweging uit één bron, ‘via de Zoon’. Het Westen kan het dus beter vervangen door per filiumque. Hiermee wordt niet alleen recht gedaan aan het primaat van de Vader en het onderscheid tussen Vader en Zoon, maar ook dat de Zoon zelf eerst de ontvanger is van de Geest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de praktische betekenis van de triniteitsleer?

A

Deze leer hoort thuis in de tweedelijnszorg, die op enige afstand van de dagelijkse praktijk staat maar uiteindelijk niet gemist kan worden om het (geloofs)leven gezond te houden. Het reguleert ook wat wel en niet zinvol over God gezegd en geloofd kan worden. Het heeft dus wel degelijk een praktische betekenis.

(• Geen Vader zonder Zoon: zonder Christus blijft de Vader het onbewogen, abstracte Opperwezen.
• Geen Vader zonder Geest: gemeenschap met de Vader kan slechts gekend worden als we ertoe ingeleid zijn door de Geest. Geen deïstische god, maar levende God.
• Geen Zoon zonder Vader: er is geen navolging van Jezus mogelijk zonder omkeer tot en gerichtheid op God,
• Geen Zoon zonder Geest: het is de Geest die Jezus vanuit de hemel in het mensenhart brengt. Zonder Geest blijft Jezus op afstand.
want Jezus was altijd theocentrisch.
• Geen Geest zonder Vader: de Geest voert nooit voorbij aan de concrete plannen en bedoelingen van God met deze harde aardse werkelijkheid. Hij gaat nooit voorbij aan Gods koninkrijk en gerechtigheid.
• Geen Geest zonder Zoon: een geestelijk mens raakt nooit zo ver in hemelse sferen dat de zelfovergave en het offer van Christus niet langer het leven zouden bepalen. Geen feel good evangelie. Alles vanuit het volbrachte werk.)

Ons beeld van God werkt bewust of onbewust door in de manier waarop we tegen andere dingen aankijken. Het kan ook sociaal-politieke vraagstukken beïnvloeden. Zoeken naar verbinding en gemeenschap en ontlening van identiteit aan gelijkwaardige relaties met anderen. Dit kan ook weer weerlegd worden, maar het is duidelijk dat het niet om het even is hoe we over God denken en spreken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zegt het non-realisme over geloofsuitspraken?

A

Het non-realisme stelt dat het in geloofsuitspraken alleen zou gaan om expressies van ervaringen, uitingen van vertrouwen, etc. maar niet om ‘is-uitspraken’. Dit is terecht, maar het zijn ook feitelijke, propositionele beweringen, anders zou hun karakter wezenlijk aangetast worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de naam van God in het OT ? Wat houdt deze naam in?

A

YHWH is de tetragrammaton (‘vierletterwoord’). Wordt niet uitgesproken door Joden. Laat zien dat God niet te manipuleren is. Toch heeft Hij Zijn naam wel geopenbaard. God verschijnt op verschillende momenten en plaatsen aan uiteenlopende mensen (= theofanie). God is een God van omgang die uit is op gemeenschap en communicatie, of op het stichten van een verbond met mensen. YHWH is een afleiding van het Hebr. werkwoord voor ‘zijn’ of (dynamischer) ‘leven’. De vertaling ‘Hij die is’ en van daaruit God definieert als het ware Zijn doet aan die dynamiek onvoldoende recht en maakt het te statisch. Dit laat de vrijheid van God zien: Hij is wie Hij is en laat zich niet manipuleren, of zelfs maar definiëren. Vervolgens ook God van de voorvaders, wat duidt op Gods trouw door generaties heen. Hier is sprake van condescentie (neerdaling). Deze openbaring v/d godsnaam is verre van wetenswaardigheid, maar constitueert het verbond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de naam van God in het NT? Wat houdt deze naam in?

A

Wie God is, wordt op beslissende wijze getoond door Jezus Christus. In Jezus’ optreden legt God zichzelf uit, maakt Hij zichtbaar wie en hoe Hij is. Nieuwe naam: Vader. In OT enkele keer, maar in NT hoge frequentie en zelfstandigheid (‘de Vader’). Het is ook op grond van deze nauwe verbinding tussen Jezus en de Vader dat na de opstanding de gangbare titel voor Jezus het begrip ‘Heer’ (Gr. kurios, vertaling van JHWH) wordt. God is en blijft de verhevene, maar ook degene die zich onder de mensen begeeft en deelt in de kwetsbare condities van hun bestaan (‘vlees’, Joh. 1:14). ‘de kurios’ van de kabod (eer, heerlijkheid) is gekruisigd (1 Kor. 2:8). Gekruisigde en opgestane Christus draagt blijvend het beeld van God. Gods heiligheid en toewending krijgen in het getuigenis van het NT een concretisering in de persoon van Christus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat houdt de helleniseringsthese van Adolf von Harnack (1851-1930) in? Hoe werd deze gerelativeerd?

A

De these stelt dat de behoefte aan systematische ordening (met name de eigenschappenleer) in de Vroege Kerk er pas kwam toen de chr. gemeente haar geloof moest verantwoorden. De opvatting van Philo (‘de zijnde’, Ex. 3) werd overgenomen en zo sloten ze zich aan bij wat gangbaar was in de Grieks- hellenistische cultuur. Deze these werd op drie gebieden gerelativeerd:

  1. Historisch: de ontmoeting tussen vroege Kerk en haar ‘Grieks’ denkende Umwelt was een historische noodzaak. Telkens moest men zich afvragen hoe allerlei gebruikte begrippen in het NT zich verhielden tot het gangbare
    spraakgebruik. Aan woorden werd een nieuwe, specifieke connotatie gegeven, maar altijd resoneerde de oude betekenis minstens op de achtergrond nog mee. De Apologeten probeerden aan te tonen dat het christelijk geloof niet tegen de Logos ingaat en dus niet onredelijk of tegennatuurlijk is, d.m.v. Griekse termen en denkvormen. .
  2. Dogmatisch: universaliteit van de God van Israël, in OT en NT: waarom zouden er in het spreken van mensen buiten Israël of de Kerk over God geen betrouwbare sporen van Hem te vinden zijn?
  3. Bijbels-theologisch: zowel in OT en NT staan eigenschappen van God die op zijn minst erg veel lijken op die van de Griekse filosofie. Dit filosofische denken dient zich aan als een bondgenoot tegenover allerlei polytheïstische volksreligiositeit of dualistische stromingen van gnostische aard.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe trachtte men vanuit de schepping tot de Schepper te redeneren?

A
  • causalitatis principe
    dat oorzaken op de een of andere manier altijd iets weg hebben van hun gevolgen
  • analogiedenken (‘God is goed en de wedergeboren mens is goed’). Barth beklemtoonde dat het in feite om een analogia fidei gaat:
  • Johannes Duns Scotus (265-1308): ons spreken over God moet univook zijn met ons spreken over alledaagse zaken.
  • Metaforisch: in beelden en verhalen over God spreken.
22
Q

Welke twee categorieën eigenschappen werden van elkaar onderscheiden in de dogmatische traditie? En in de na-reformatische theologie? Hoe noemen we de eigenschappen die deze twee indelingen overlappen?

A
  • Via positieve (of absolute) eigenschappen die langs de via eminentiae en negatieve (relatieve, relationele toewendings-) eigenschappen die langs de via negativa werden vastgesteld.
    in de na-reformatische theologie:
  • Onmededeelbare en mededeelbare (of incommunicabele en communicabele) eigenschappen
  • Hoogheids- en toewendingseigenschappen (onsterfelijkheid bv. is een ‘negatieve’ eigenschap, maar wel een meegedeelde, omdat engelen ook onsterfelijk geacht worden).
    Probleem is dat beide reeksen vaak te zeer onverbonden naast elkaar worden geplaatst. Soms lijkt dit te wijzen op een soort tegenstelling, of minstens een bepaalde spanning, in Gods wezen en voedt deze splitsing in de eigenschappenleer een latent-dualistische geloofsbeleving. Wie is God nou werkelijk?
    De beide reeksen eigenschappen moeten (volgens de auteur van CD) slechts in nauwe betrokkenheid op elkaar ontwikkeld worden.
23
Q

Welke twee neigingen bestaan er vanwege de complexiteit van Gods vele eigenschappen? Hoe kunnen we deze neigingen voorkomen?

A
  • om Gods eigenschappen te relativeren tov Zijn wezen:
    Kuitert: wie of wat God werkelijk is, blijft een mysterie. De gedachte dat we, als het erop aankomt, ‘natuurlijk’ niet weten hoe God in werkelijkheid is, heeft een grote intuïtieve aannemelijkheid.
    Echter: In het NT zien we dat het mysterie van God juist openbaar toegankelijk is geworden, en wel dankzij de verschijning van Jezus (1 Tim. 3:16). God is een publiek geheim. Die ervaring doorbreekt alle agnosme en
    godsdienstig relativisme. De drie-enige God heeft Zichzelf bespreekbaar gemaakt, precies door die eigenschappen.
  • om één eigenschap van God als het meest wezenlijke te beschouwen en de andere daar aan op te hangen. Meestal de liefde. In het NT is er de rechtstreekse identificatie van God met liefde (‘God is liefde’).
    Echter: het is beter de diverse eigenschappen in hun spanningsvolle onderlinge betrekkingen te laten staan. Al Gods eigenschappen zijn even wezenlijk.
24
Q

Wat is de zogenoemde simplicitas-leer? Welke problemen ontstaan hierdoor (3)? Welke oplossing heeft Berkouwer hiervoor gevonden?

A

Dit zegt dat God niet samengesteld is, aangezien dit een teken van zwakte en kwetsbaarheid is (het kan immers in de desbetreffende delen uiteen vallen), en aangezien God meest volmaakt is, moet die kans uitgesloten worden. Er zijn geen reële onderscheidingen in God. Hooguit zijn die onderscheidingen (en dus eigenschappen) notioneel (denkbeeldig): handige hulpmiddelen voor ons beperkte menselijke denken die men theologisch niet al te serieus moet nemen.
Hierdoor ontstaan enkele problemen:
1. Ze dreigt de trinitarische onderscheidingen voor oneigenlijk te verklaren.
2. Gods eigenschappen vallen dan weg achter zijn enkelvoudige wezen.
3. Als men de zaak wil redden, kan dit alleen maar door de eigenschappen onderling identiek te verklaren (zoals in de scholastieke traditie). Elk van Gods eigenschappen corresponderen met zijn wezen. God is dus wijsheid, almacht, etc. Als dit zo is, heeft het geen nut om van ‘onderscheidingen’ te spreken, omdat alles één en hetzelfde is.
Berkouwer: zoals de mens één karakter heeft en in die zin enkelvoudig is, zo is dat bij God ook het geval (wij zijn geschapen naar Gods beeld). Maar dat ene karakter heeft wel tal van trekken of eigenschappen. God is oneindig rijk, maar bezit sommige dingen niet: zondig, geschapen, etc. De eigenschappen die God wel heeft, vormen samen Zijn wezen. Elk ervan biedt een bepaald perspectief op Wie God naar Zijn diepste wezen is. De Bijbel spreekt over God vooral in de context van de lofprijzing.

25
Q

Wat is de centrale betekenis van Jezus’ persoon en werk in het christelijk geloof?

A
  • ‘Zoon’ ontwikkelde zich gaandeweg tot het begrip bij uitstek waarmee duidelijk wordt gemaakt hoe nauw Jezus zich tot God verhoudt. In Jezus Christus handhaaft God Zichzelf.
  • Christologie is van twee kanten van betekenis:
    ▪ Identiteit van Jezus (God met ons, Immanuel);
    ▪ Identiteit van God van Israël (er kan niet om Jezus heen).
  • In Joodse context van NT werd het toekomen van goddelijke verering aan een mens sterk afgewezen → idolatrie.
  • Tweenaturenleer = leer over zowel goddelijke als menselijke natuur in Jezus. In de bekendmaking van God als Vader is Hijzelf het gezicht van de Vader. Hij neemt discipelen mee in de manier waarop Hij Zelf God aanspreekt vanuit zijn unieke verhouding tot Hem.
26
Q

Welke methode werd er vanaf de Verlichting ingezet? Welke benaderingen zijn er nog in omgang? Waarom we doen dit soort onderzoek? Wat is een enorm struikelblok voor dit onderzoek?

A
  • Er komt een inzet van beneden: Onderzoek naar historische Jezus
  • Benadering van achteren (goed in overeenstemming te brengen met benadering van boven). We moeten Persoon en optreden van Jezus plaatsen binnen het geheel van Gods verbondsweg met Israël
  • Benadering van voren: Jezus’ optreden kan beschreven worden vanuit zijn effecten in wereldgeschiedenis. Historisch onderzoek is niet funderend, maar wel relevant voor de theologie. Het christelijk geloof in God leeft van geschiedenis, van wat zich concreet in ruimte en tijd heeft afgespeeld. Historische en theologische benadering vullen elkaar aan.
    Scandal of particularity: het wordt door velen als storend ervaren dat een specifieke persoon in een specifieke historische omgeving van betekenis zou zijn voor alle mensen.
27
Q

Welke bronnen gebruiken we om de identiteit van Jezus op het spoor te komen?

A
  1. De Bijbel: veelheid van beelden en perspectieven, toch een eenheid. ‘Jezus is Heer’ is een regula fidei (vroeg kerkelijke aanduiding voor basispakket van geloofswaarheden).
  2. Traditie: geloofsgoed van de kerk (depositum fidei). Riten: liturgische gebruiken. Reformatie: terug naar de Schrift. Enerzijds dankbare aanvaarding van wat men ziet als legitieme uitwerking van Bijbelse geloofskernen, anderzijds kritische houding en waar nodig schifting van traditie. Bijbel is normerende bron (norma normans), dogma en geloofsbelijdenis zijn afgeleide normen (normata).
    Hermeneutics of faith: hermeneutiek van vertrouwen, benadering van de tekst die uitgaat van de betrouwbare betekenis en intentie ervan. Belofte uit Joh. 16:13. Dus respectvol maar ook kritisch met traditie omgaan.
    Hermeneutics of suspicion: benadering van de tekst die de voor de hand liggende betekenis ervan wantrouwt en verborgen betekenissen of belangen probeert te ontdekken (IKZELF).
  3. Hedendaagse ervaringen: Feministische theologie, zwarte theologie, bevrijdingstheologie. Kunnen in concrete geloofsgemeenschappen en geloofspraktijken aspecten van Jezus oplichten die tot nu toe onbekend waren? Ook hier geld: dankbare herkenning én kritische schifting.
28
Q

Vanuit welke perspectieven kijken we naar de Christologische thematiek?

A
  1. Temporeel schema: vooral in synoptische evangeliën. Twee/drie fases: (1) Pre-existentie: Woord verkeert bij God. (2) Bediening, vernedering. (3) Verhoging (opwekking en hemelvaart).
  2. Perspectievenschema: behorend tot orde van God en behorend tot orde van mensen. Christus is waarlijk God en waarlijk mens (Chalcedon). Temporele elementen in het leven van Jezus zijn hieraan ondergeschikt gemaakt. Vooral nadruk op Eeuwige Woord.
  3. Trinitarisch schema: reflectie op de heilsbetekenis en de ontologische status die aan Christus toegekend moet worden (dus wie Hij in zijn diepste wezen is).
29
Q

Welke christologische standpunten waren er zoal in de omloop in de geschiedenis? Noem er 5.

A
  • Miafysitisme: opvatting dat Jezus niet zonder meer één natuur, ook niet twee naturen, maar een samengestelde god-menselijke natuur heeft. (Nestorius)
  • Monofysitisme: er blijft maar één natuur over, want menselijke wordt opgezogen in goddelijke (Eusebius)
  • Adoptionisme: God ‘adopteerde’ Jezus als Zijn zoon, vlak na Jezus werd gedoopt.
  • Hypostatische unie: eenheid van twee naturen in één persoon (Exodus 3). Beide naturen zijn onvermengd, onveranderd, ongescheiden en ongedeeld.
  • Apollinarisme: Woord kan onmogelijk verenigd worden met een compleet mens. Het Woord trad bij menswording in de plaats van wat gewoonlijk de menselijke geest is. God en mens schuiven in elkaar (Appolinaris van Laodicea)
  • Enhypostasie: de menselijke natuur van Jezus bestaat slechts in verbinding met het eeuwige Woord
  • Anhypostasie: menselijke natuur van Jezus is op zichzelf, los van de goddelijk natuur ‘onpersoonlijk’.
  • iconoclasme: beweging in Oosterse kerk (730-843) die gekant was tegen iconen uit vrees voor afgoderij,
  • Diotheletisme: Jezus heeft zowel een goddelijke als menselijke wil (680-681, Constantinopel).
30
Q

Wat is het verschil tussen de Logoschristologie en Geestchristologie? En hoe kunnen beiden een correctie vormen?

A

Bij Logochristologie ligt het uitgangspunt in het Woord dat vleesgeworden is.
Bij Geestchristologie begint het bij de mens Jezus die geheel door de Geest vervuld wordt. Dus we hebben met God Zelf in Christus te maken, maar het door Geest gevuld mens-zijn van Jezus.
Door deze twee principes te combineren kan men bestaande christologieën corrigeren.

31
Q

Wat hield Christus’ opstanding in? Wat en hoe is de opstanding van Jezus werkelijk?

A
  1. Historisch gebeuren (objectief aantoonbaar);
  2. ‘Opstanding’ is een woord voor innerlijke overtuiging die bij de discipelen postvatte aangaande zijn blijvende betekenis (subjectief ervaringsgegeven). Opstandingsverhalen is de vormgeving hiervan;
  3. Verwijst naar eschatologisch handelen van God dat ons bevattingsvermogen overstijgt.

God grijpt wel degelijk in het stoffelijke en materiële. Wie de opstanding docetisch laat vervluchtigen tot een louter geestelijk gebeuren, snijdt de band met de vroegchristelijke belijdenis door.
De kern van het Bijbelse opstandingsgeloof is dat God levendwekkend handelt aan Jezus. Hij krijgt deel aan de heerlijkheid van de Vader (i.t.t. Lazarus). Hij is ons vooruit, Hij is daar waar wij levenden nog niet zijn.

32
Q

Wat is het onderscheid en de samenhang tussen de soteriologie en de christologie? Hoe moet die positieve samenhang tussen Jezus’ leven en lijden en ons bestaan gedacht worden?

A

In oudere theologie sprak men over het heil als het werk van Jezus Christus.
Zoals Jezus als de Zoon geheel op de Vader is gericht en vanuit diens levengevende nabijheid leeft, zo leeft Hij ook naar de mensen toe. Soteria (Grieks voor redding, bevrijding, verlossing, heel- of gelukkig maken). Incarnatie is bedoeld voor ons behoud, zij is er voor ons (pro nobis).

  • Verlossing: brede spectrum van totale bevrijding (verleden, heden, toekomst).
  • Verzoening: de eerste en belangrijkst gestalte die het heil van Christus in het heden aanneemt. Verzoening is een functie van de verlossing en legt de grondslag voor het werk van de Geest dat in de voleinding tot zijn volkomenheid. Dit alles is aposteriorisch (=achteraf bezien, tegenover: apriorisch). We spreken als recipiënten, dankbare ontvangers van het heil. Verzoeningsleer komt niet terug in AG of geloofsbelijdenis van Nicea. Tal van woorden en beelden in Bijbel en traditie die inzicht verschaffen in het heil. Verschillende culturen en contexten zorgen voor verschillende vensters.
33
Q

Hoe kunnen we het werk van Christus ter sprake brengen? (4)

A
  1. Volgen van temporele orde van de AG en bij elk moment van belijdenis omtrent Christus kijken welk heil daarin voor ons ligt;
  2. Kiezen voor meer functionele beschrijving als Middelaar in drievoudig ambt van Profeet, Priester en Koning;
  3. Uitgaan van statenleer (vernedering en verhoging)
  4. Verzoeningsleer als uitganspunt gebruiken.
    Theodramatiek: de dynamische geschiedenis die God in Jezus met ons maakt. Geen toneelstukje maar dramatisch gebeuren waarin God zich voor ons ingaat, in combinatie met mensenkeuzes.
34
Q

Hoe bemiddelt Jezus tussen mensen en God? Hoe transcribeert dit in de verzoeningsleer?

A

De verwijzing naar drie oudtestamentische ambten van profeet, priester en koning is van grote oecumenische betekenis. OT wordt hierdoor sterk betrokken bij christologie en Christus wordt vanuit heilshistorische lijnen bezien.
- Profeet: Jezus kondigt Gods heerschappij aan, roept
op tot bekering. Roept weerstand op.
- Priester: Jezus is offeraar en offer tegelijk.
- Koning: Jezus regeert namens God.

Verzoeningsleer:

a. Verzoening door overwinning
b. Verzoening door voldoening
c. Verzoening door omvorming.

35
Q

Leg de leer van de voldoening (satisfactio), volgens Anselmus van Canterbury, uit.

A

De mens kan nooit van zichzelf goedmaken met God, want zijn eer is aangetast. Daarom moet dit gedaan worden door iemand die zowel mens is, als ook goddelijke kracht geeft. Hij doet niet alleen gehoorzaamheid die Hij als mens verschuldigd was, maar geeft ook zijn leven, waartoe Hij niet verplicht was. Zo is er een bovenmatige daad van liefde die een oneindige verdienste voor alle mensen verwerft. De mensen kunnen uit deze volheid putten en zo God genoegdoening aanbieden. Geen zakelijke transactie, maar wel dat een kwaad dat de goede verhoudingen vernietigt, behalve om vergeving ook om rechtzetting en compensatie roept.
Alles wat Jezus deed is dus plaatsbekledend. Het is een werk van Hem buiten ons (extra nos), dat echter ten goede van ons is volbracht en de gelovigen dus ten goede komt. Anselmus’ redenering is wel als juridische of objectieve verzoeningsleer gekwalificeerd.
Gerechtigheid en barmhartigheid staan niet tegenover elkaar. Ze liggen in elkaars verlengde. Gerechtigheid is een exponent van zijn trouw aan zijn daden en daarmee zijn goedheid en erbarmen.
Umstimmung: God wordt van buitenaf op andere gedachten gebracht.

36
Q

In welke drie lijnen is de Geest betrokken?

A

1) De Geest als Schepper van leven: Geest brengt leven. Hebr. Ruach en Griekse pneuma betekenen ‘adem’, ‘wind’. Grondgedachte is beweging en leven. Hij/Zij overstijgt elke seksuele differentiatie. De Geest brengt
volgens OT van buitenaf het leven in.
2) De Geest als kracht tot bevrijding: de Geest rust mensen toe tot het werk van God. Het werk van de Geest heeft communaal effect, de persoonlijke bekrachtiging (empowerment) is een middel om bevrijdend te werken in en aan de gemeenschap. Nadruk op bevrijdend en levenreddend handelen van de Geest. Geest zorgt voor relatieherstel en verbondsvernieuwing. Geest blijft sinds Hand. 2 de geschiedenis opdrijven in richting van Gods
rijk.
3) De Geest als gave van vernieuwing: Geest brengt mensen tot deelname aan gemeenschap (participatie, Grieks: koinonia) die er tussen Jezus en de Vader is. Hij is de Parakleet (de Trooster, letterlijk: ‘erbij geroepene’).
Degene die actief het werk van de Zoon toepast en uitwerkt voor degenen die achterblijven. Inwoning: gaat gepaard met conflict. Tegenwoordigheid van de Geest schenkt ook al ervaringen van nieuw leven, als voorschot van wat gaat komen. Griekse term hiervoor is arraboon (onderpand, eerste aanbetaling). Het heden is deel van de laatste dagen waarover de profeten gesproken hebben (Joël 3:1-15). Eindtijd is met uitstorting van start gegaan. Geest wordt in NT christomorf (wat de Geest bewerkt wordt voortaan bepaald door geschiedenis van Jezus Christus).

37
Q

Hoe verhoudt de Geest zich tot Jezus? Kan de Geest een persoon genoemd worden en is de Geest dan ook wel ‘iemand anders’ dan Christus’?

A

▪ De Geest gaat aan Jezus vooraf;
▪ De Geest rust op Jezus;
▪ De Geest wordt door Jezus doorgegeven.

Jezus is de door God bedoelde mens. Zoonschap en dragerschap van de Geest (Logos- en Geest- of pneumachristologie, Jezus wordt als de Gezalfde met Gods Geest bij uitstek gezien) staan niet in tegenstelling, maar bevestigen elkaar.

Over de vraag of de Geest persoon genoemd moet worden, liepen de meningen lang uiteen. In Constantinopel (381) is bepaald van wel. Bij Cappadociërs een spiritueel argument: voor het gevoel niet te maken met een onpersoonlijke kracht, maar ook met God zelf (in ons). Toch bescheiden positie: we bidden tot de Vader, door de Zoon, in de Geest.

Is de Geest wel ‘iemand anders’ dan Christus? De grote lijn in NT verzet zich tegen een dergelijke identificatie.
Opgestane Christus en de Geest zijn beiden actief betrokken op het eschaton, maar de aard van de betrekking is verschillend. In de zending van de Geest worden we betrokken op wat in die van de Zoon verworven is. In de spanning van het christologische en het pneumatologische zit de spanning tussen het voltooide en het onvoltooide.

38
Q

Leg uit wat het verschil is tussen de Geestesvucht, de Geestesgaven en de Geestesdoop

A
  1. De vrucht van de Geest: niet los verkrijgbaar maar hangen met elkaar samen. De gave bepaalt de opgave. De oproep om te leven overeenkomstig met die relatie is op zijn plaats.
  2. Charismata of genadegaven: verscheidenheid van gaven die (i.t.t. tot de vrucht van de Geest) niet allemaal aan elke gelovige ten deel vallen. De ‘speciale’ gaven staan zij aan zij naast gaven die ons als ‘gewoon’ overkomen. De Geest sluit dikwijls aan bij de ‘talenten’ die iemand bij geboorte heeft meegekregen. De Geest verdringt het mens-zijn niet, maar neemt het in dienst.
  3. Doop met de Geest: initial evidence: bewijs van het ontvangen hebben van de second blessing (tweede zegen die verder strekt dan vergeving en verzoening van zonden). Uit het methodisme voortgekomen
    heiligingsbeweging van de 19e eeuw. Bijzondere aanraking, vervulling of heiliging.
    Willem J. Ouweneel: bij de doop met de Geest gaat het vooral om het door de Geest aaneengesmeed worden van zeer verschillende mensen tot één gemeenschap. We moeten Paulus en Lucas niet tegen elkaar uit spelen: Paulus houdt dingen meer soteriologisch bijeen, terwijl Lucas ze soms meer charismatisch spreidt.
39
Q

Welke verschilende mogelijkheden of modellen kunnen we onderscheiden om over de verhouding tussen kerk en staat na te denken?

A

1) Van societas christiana naar societas humana: identificatie
- Societas christiana = christelijke samenleving
- Corpus christianum = cultuurgebied waarin christendom dominante religie is.
- Societas humana: rechtsstaat of unie van naties waarin men poogt de
idealen van vrijheid en gerechtigheid in wetten en instituties te borgen
Tweerijkenleer van Luther verhinderde een volledige identificatie van kerk en staat. Overheid is een werktuig in dienst van God met oog op het tijdelijk welzijn van de mens. Calvijn legde een verband. Men legde in 19e eeuw een nauwe verbinding tussen menselijke geest en heilige Geest. Essentiële evangelische noties zijn veranderd in culturele waarden, wetten en instituties. Hendrikus Berkhof: ‘de evangelieboom afzaagt waarvan ze zelf de vruchten plukt’.
2) Diastase: = uitwijken van beide. De Geest wordt geacht haaks te staan op de maatschappelijke en culturele toestand. In de lijn van Karl Barth: rijk van God en rijk van de wereld.
3.) Toetsing en onderscheiding: het gaat niet altijd om alles of niets. Er mag erkenning zijn van het fragmentarische, maar reële werk van de Geest in de geschiedenis. Dit vereist noodzaak van toetsing en onderscheiding. Ook buiten het christelijke kan het komen tot instituties of handelingspatronen die Gods bedoelingen voor het menselijk samenleven weerspiegelen. We moeten dus met open oren en ogen in de wereld staan. Chr. gemeenschap verheugt zich over wat in samenleving en haar instituties goed, waar en schoon is, bevordert wat het leven dient en doorgang heeft, maar vormt ook een tegencultuur waar en wanneer dat nodig is.

40
Q

Welke 4 factoren spelen in de recente herleving van de pneumatologische belangstelling?

A

1) In westerse wereld aan eind 20e eeuw een hernieuwde hang naar transcendentie en zinervaring merkbaar. Na de ‘God is dood’-theologie raken transcendentie, Geest en eventueel ook God (‘het goddelijke’) weer in, maar Jezus raakte ‘uit’.
2) Ook de oecumenische beweging in 20e eeuw heeft bijgedragen aan toegenomen aandacht voor werk van de Geest.
3) Opkomst van pinksterbeweging. Bijzondere aandacht voor het toerustende werk van de Geest.
Streeptheologie: opvatting dat bepaalde gaven van Geest na tijd van apostelen niet meer voorkomen (tongentaal, profetie, gebedgenezing).
4) Hernieuwde lezing van de Bijbel. Nauwe samenhang tussen pneumatologie en eschatologie. De Geest is aan het werk in het eschaton.

41
Q

Is alleen de Vader betrokken bij de schepping?

A

Traditioneel wordt de schepping aan de Vader toegeschreven (appropriationes), maar dit sluit niet uit dat de Zoon en de Geest er betrokken bij zijn geweest – zij het op andere wijze. Volgens Irenaeus van Lyon is de mens niet rechtstreeks door de Vader geschapen, maar indirect door bemiddeling van Zoon en Geest. ‘Laat ons mensen maken’ duidt exegetisch gezien niet op de drie-eenheid. Maar God schept wel
via zijn Woord en Geest (Ps. 33:6). Ook in het NT zien we dat Zij betrokken waren bij de schepping (Joh. 1; Kol. 1; Rom. 8).

Voorbeelden van niet-traditionele scheppingsleren:

  1. Karl Barth heeft vooral een christologische benadering: alle dingen zijn geschapen ‘tot Hem’ (Kol. 1:16).
  2. A. Van de Beek: wereld kent lijden omdat daarin het beeld van de lijdende, gekruisigde Christus aanwezig is. Zoals Jezus nooit alleen is gelaten, maar is opgewekt, zo laat God zijn schepping ook niet los, maar trekt haar door alle lijden heen.
  3. J. Moltmann: ziet de schepping veel meer in het teken van de Geest, die in haar woont. De schepping is het huis waarin God woont door Zijn Geest, dus randt de schepping niet aan (ecologische en pneumatologische scheppingsleer).
42
Q

Toon met enkele belangrijke inzichten aan dat God ‘hemel en aarde’ schiep als weldaad en wilsdaad. (noem er 5)

A
  1. De schepping is contingent, d.w.z. het had er ook niet kunnen zijn. Dus geen emanatie (de schepping stroomt automatisch weg uit haar goddelijke oorsprong). Geen ‘eeuwige schepping’.
  2. Het geschapene is afhankelijk van God. Scheppingsleer staat niet los van de leer van de onderhouding. Het is doordat God zijn hand eronder houdt dat deze aarde kan bestaan.
  3. Het geschapene is tijdelijk, terwijl God eeuwig is.
  4. De geschapen werkelijkheid is niet goddelijk, maar profaan. Animisme wordt overwonnen.
  5. Er is een ontologisch verschil tussen Schepper en schepsel. De twee hebben een structureel verschillende bestaanswijze. Aseitas: God bestaat ‘door zichzelf’. God is transcendent (verheven) t.o.v. schepping. God is niet onderworpen aan tijd en toeval. Hierdoor kon de (natuur)wetenschap juist opkomen. Contingentie maakt het nodig de aarde te onderzoeken. Het profane van de aarde maakt het mogelijk om haar te onderzoeken. De goedheid v/d aarde maakt onderzoek van belang.
  6. De schepping mag zichzelf zijn. Geen verlengstuk van God, maar een ‘tegenover’. God had ons niet nodig, maar Hij schiep uit liefde. Daarom is er een zekere zelfstandigheid.
  7. Schepping is bedoeld. Er is geen nood of noodzaak, maar ook geen sprake van willekeur. Schepping heeft vanaf begin een eschatologische oriëntatie.
  8. Schepping is niet neutraal en zeker niet iets inherent slechts, maar iets goeds. Als wilsdaad is de schepping ook een weldaad, een geschenk. Zowel Gods macht als liefde worden zichtbaar in het geschonken bestaan.
  9. Schepping is betrouwbaar: in haar geordende structuren en haar natuurwetmatige bepaaldheid weerspiegelt zij de goedheid en trouw van God. Toch is er ruimte voor menselijke beïnvloeding, en analoog daaraan ook voor goddelijke beïnvloeding in de vorm van het wonder.
  10. Het bestaan van engelen doet ons eraan herinneren dat lichamelijkheid niet het ene en al is en maakt duidelijk dat God meer intelligent leven schiep dan alleen op aarde.
43
Q

Noem enkele alternatieve scheppingsleren. Noem er 3

A
  • dualisme: Kenmerkend was het erkennen van twee oorsprongsprincipes (goed en kwaad) en de verbinding van het kwade principe met de materiële werkelijkheid.
  • Plato: drie werkelijkheden: niet-materiële ideeën, goddelijke demiurg en ongeformeerde chaotische materie. De demiurg vormt de chaotische materie naar het model van de eeuwige ideeën. Dit lukt niet → zwakke afschaduwing, vage tussenwereld.
  • gnosis: geest en materie staan tegenover elkaar. Men identificeerde demiurg met de OT God. De God van het NT redt ons uit de materie door ons kennis (gnosis) te geven van de hogere geestelijke werkelijkheid.
  • creatio ex nihilo
  • monistische visie: God heeft het rijk alleen en alles is doortrokken met Zijn invloed (Plotinus), valt samen met pantheïsme
  • panentheïsme: De werkelijkheid bevindt zich weliswaar in God, maar God valt niet met haar samen, Hij gaat boven haar uit en stimuleert of trekt haar als een machtige (niet almachtig) speler in een bepaalde richting, weg uit de chaos.
  • deïsme: God is ooit met deze wereld begonnen, maar bemoeit Zich er verder niet meer mee.
44
Q

Hoe verhoudt het joods-christelijke scheppingsgeloof zich tot de neodarwinistische synthese in de evolutiebiologie?

A

De goede vraag is niet: leert de Bijbel schepping of evolutie, want los van Gen. 1:1, 24 (wat niet over de mens, maar over aarde gaat) lijkt er geen plaats voor evolutionaire verklaringsmodellen. Bij schepping gaat het om het ontstaan van de wereld, bij evolutie om de daaropvolgende ontwikkeling ervan.
Schepping is uit het niets, evolutie vindt plaats bij iets wat al bestaat, dus niet het pure ontstaan daarvan. Evolutie is dus secundair t.o.v. de oorspronkelijke scheppingsdaad. De goede vraag is wel: hoe gaat de Bijbel om met contemporaine wereldbeelden? in de Bijbel worden die wereldbeelden veelal overgenomen, maar daarbij nadrukkelijk ontdaan van hun religieuze lading. → Het gaat de schrijver niet om een ‘wetenschappelijke’ beschrijving van de kosmos, maar een theologische proclamatie van zijn afhankelijkheid van God. Gen. 1 is polemisch tegen de praktijken van zonaanbidding en maanvergoding zoals die in
de Umwelt van Israël plaatsvonden. Evolutiedenken moet beperkt blijven tot een natuurwetenschappelijk plaatje van hoe de wereld in elkaar zit. Hier
moeten we ons niet tegen keren. Wel als dit evolutionisme levensbeschouwelijke en ideologische uitspraken doet die natuurwetenschappelijk onmogelijk gestaafd kunnen worden (bijv. het leven heeft geen doel, geen absolute moraal, etc.). Dit betekent niet dat integratie van evolutie als puur wetenschappelijk paradigma geen problemen met zich mee kan brengen. Hier zijn vele uitdagingen op gebied van mensbeeld, ethiek en hermeneutiek. We moeten dit met vertrouwen tegemoet gaan. De chr. theologie heeft zich de eeuwen door niet (blijvend) tegen haar omringende wereldbeelden verzet, maar juist geprobeerd die in dienst te stellen van haar boodschap.

45
Q

Waarom wijst de auteur van CD zowel het creationisme als het evolutionisme af?

A
Het creationisme (in de zin van poging om jonge aarde te bewijzen) bevat een te weinig doordachte hermeneutiek, omdat het onvoldoende aandacht heeft voor eigensoortig gehalte en voor theologische strekking van Bijbelse scheppingsteksten zoals de psalmen.
Evolutionisme plaatst tegenover christelijk geloof een alternatieve levensbeschouwing en voert ten onrechte de pretentie zich puur aan wetenschappelijk vastgestelde feiten te houden.
46
Q

Toon aan dat de Scheppingsleer ook over de enorme variëteit en soortenrijkdom in het geheel van onze ecosystemen gaat en niet over de mens als ‘kroon van de schepping’.

A
  1. Onreduceerbaarheid van de diverse levensvormen: de werkelijkheid heeft een veelzijdige geschakeerdheid, zonder deze te reduceren tot één of slechts enkele levensvormen. Dit staat tegenover het nivellerende ‘nothing but-denken’ (bijv. het leven is alleen maar materie, de mens alleen maar veredeld zoogdier etc.).
  2. Zelfstandige verhouding die de flora en fauna en zelfs de levenloze materie tot God heeft en die God tot hen heeft (‘bomen klappen voor God’). Poëzie maakt het niet betekenisloos. Dieren bleken ook eigenschappen te hebben die eerst puur aan mensen werden toegeschreven. Het is belangrijk het beeld Gods in de mens niet zozeer empirisch als wel theologisch te funderen.
  3. De sterke verwevenheid en onderlinge verbondenheid van alle organismen. In elk ecosysteem is alles van alles afhankelijk. Flora en fauna kunnen zonder de mens, maar wij niet zonder hen.

De chr. scheppingsleer maakte enerzijds misbruik van de aarde mogelijk door niet het sacrale, maar het profane van de aarde te benadrukken. Anderzijds zette zij ook meteen een rem op dat misbruik door de taak te omschrijven als ‘rentmeesterschap’. Een schepping die de sporen van Christus en de Geest draagt, verdient met zorg en respect behandeld te worden. Ecotheologie = theologie waarbij het verantwoord beheer van de schepping centraal staat.

47
Q

Leg uit wat de voorzienigheid van God inhoudt.

A

Voorzienigheid is letterlijke vertaling van het Latijnse providentia. Het heeft niet zozeer te maken met iets zien (vooruitzien), maar met iets verschaffen, ergens van tevoren voor zorgen (voorzorg). Gods voorzienigheid is nooit een vanzelfsprekend geloofsitem geweest. Het is niet ontstaan vanuit de ontkenning van kwaad en lijden, maar juist een antwoord daarop. Toch kan lijden soms onbegrip, vragen of zelfs woede jegens God opwekken.
Verschil tussen:
- Providentia specialissima (=de meest bijzondere, liefdevolle zorg waarmee God degenen omringt die zich op Hem oriënteren)
- Providentia specialis (=speciale zorg, God gaat met mensen in het algemeen Zijn weg)
- Providentia generalis (= algemene voorzienigheid voor hele wereldgebeuren als geheel)

48
Q

In de traditie is er veel spanning geweest rond de voorzienigheidsleer. Illustreer dit.

A

In de traditie is dit ‘geloofskader’ niet altijd even krachtig verdisconteerd,

  • In de hellenistische wereld (logos, geen toeval) was dit voorzienigheidsgeloof wijd verbreid. Stoïsche gedachten werden ongewijzigd opgenomen in het geloof, omdat ze dit stukje geloof in elk geval wél gemeen hadden met hun omgeving.
  • In de Reformatie is er veel bijbelse spanning rond de voorzienigheidsleer. De filosofische invloeden werden versterkt door nieuwe theologische motieven die opkwamen uit de strijd tegen het laatmiddeleeuwse coöperatiedenken (God en mens werken samen met oog op heil). → Gods ‘alleenwerkzaamheid’.
49
Q

Wat zijn drie belangrijke aspecten in de voorzienigheidsleer?

A
  • Conservatio: God houdt zijn hand onder deze wereld. Zijn trouw laat het leven telkens weer doorgaan (Ps. 138:8). Dit wordt bevestigd en verhelderd in de verschijning van Christus, omdat Hij de doorgang tot het leven gegeven heeft, in zijn leven en sterven. Het krijgt hier een actief accent krijgt. De Geest bemiddelt ‘algemene genade’, waardoor het op aarde leefbaar blijft. Deze notie komen we voor het eerst tegen bij Calvijn.
  • Concursus: Zowel betrekking op ons handelen als ons lijden. In het lijden loopt God met ons mee (Jes. 63:9; Hebr. 4:15; Rom. 8:23, 26). De traditie heeft meeloping vooral betrokken op ons handelen. God stelt ons niet alleen in staat tot handelen (onderhouding), Hij werkt actiever door mensen heen (Fil. 2:13). Deze Bijbeltekst betekent niet dat wijzelf niet werken.
  • Gubernatio: geen statische, maar dynamische en eschatologische visie op Gods regering. Hij leidt de wereld ergens naartoe, nl. de finale realisering van Zijn plannen en beloften. → gericht op het Koninkrijk. Dit gaat niet regelrecht: God regeert nog vanaf het kruis. Ook dit via Zijn ‘twee handen’. Zichtbaar in kleine dingen: mensen worden aangeraakt door de Geest.

Interventionisme = een ingrijpen van God in natuurwetmatige processen.

50
Q

Wat zijn twee problemen bij het aspect van de ‘meeloping’ in de voorzieningsleer? Welke oplossingen zijn hiervoor gevonden?

A
  1. Double agency: kan een en dezelfde handeling wel twee verschillende actoren hebben?
    - Thomas van Aquino: er is een niveauverschil (God is de ‘eerste oorzaak’, menselijke actoren zijn ‘tweede oorzaken’).
    - Kathryn Tanner: willen we recht doen aan Gods transcendentie, dan moeten we op een niet-contrastieve manier over de verhouding tussen goddelijk en menselijk handelen spreken. Hiervoor moeten we twee spreekregels in acht nemen:
    • God rust mensen toe en geeft hun ruimte om zelfstandig en effectief te kunnen handelen.
    • Mensen zijn en blijven volstrekt afhankelijk van Gods omvattende en beslissende handelen. We moeten Gods concursus niet opvatten als concurrentie, maar als toerusting en aansporing (empowerment).
  2. Hoe zit het met de wederzijdse verantwoordelijkheid als mensen deze handelingsmogelijkheden gebruiken ten kwade?
    In de menselijke zonde is God minimaal aanwezig, nl. uitsluitend voorwaardenscheppend. Maximaal is God aanwezig in de verbondsgeschiedenis met ons mensen. Cooperatio is dus slechts op
    gelaagde, gedifferentieerde wijze.
51
Q

Hoe verwijst de schepping naar God?

A

Er zijn tal van verwijzingen naar God. Dit soort overwegingen, opkomend uit bepaalde ervaringen, zijn vaak krachtiger dan wijsgerige argumentaties. Deze kunnen argumenten worden, die wellicht ook werken voor anderen.
Zo moeten de klassieke godsbewijzen gezien worden, niet als bewijzen in de strikte zin van het woord, ook niet om geloof op te baseren, maar als overwegingen die een universele strekking hebben. Ze zijn niet demonstratief, maar evocatief en appellerend: ze roepen een transcendent besef op, doen een beroep op om God juist te zoeken en laten zien dat het geloof geen opoffering van het verstand vereist.
- Kosmologisch argument: alle gevolg heeft een oorzaak en aan het begin is de eerste oorzaak die zelf niet veroorzaakt is (God).
- Teleologisch argument: alles is doelgericht (‘fine-tuning of the universe’).
- Ontologisch argument: hoogste wezen moet per definitie wel bestaan.
- Morele argument: een objectieve moraal moet een goddelijke garant hebben (Kant).
- Antropisch principe: de nauwkeurige afstemming van het universum op intelligent leven (fine-tuning of the universe).
Al deze argumenten zijn context gebonden en persoonsrelatief: ze ‘werken’ slechts bij wie de premissen accepteert en dat verschilt niet alleen per culturele situatie, maar ook per persoon. Betekenis kan dus gerelativeerd worden, maar ze zijn nog niet waardeloos. Geloof gaat ten diepste vooraf aan bewijs en volgt daar niet op, hoezeer argumenten ook kunnen helpen.