samenvatting CD Flashcards
Waarom kan God zich niet onomstotelijk laten bewijzen? Noem 5 redenen
1) Geen enkel geloof kan overtuigend worden bewezen: het laat zich vanwege het transcendente karakter van het christendom niet op wetenschappelijke wijze vaststellen. Deze principiële onbewijsbaarheid deelt het christendom met alle religies. Er kunnen sporen zijn, maar dit is niet de transcendente bron, het blijven altijd sporen. Berkhof: openbaring is weerspreekbaar. We zijn schepselmatig beperkt, maar hebben ook de vrijheid om op de openbaring in te gaan.
2) Mensen zijn zondig en dit houdt in dat we God intuïtief proberen te ontwijken, dus ook zijn ‘sporen’. We willen God niet vinden.
3) Bewijzen spelen in ’t algemeen slechts een zeer ondergeschikte rol in ons leven. Dingen die er toe doen (bijv. liefde) laten zich niet bewijzen en dat vinden we ook niet erg.
4) Het is niet vreemd om te geloven zonder een sluitend bewijs. De meeste elementaire overtuigingen die we hebben, geldt dat we nauwelijks of geen inzicht hebben in de grond of herkomst ervan. Deze eis houdt epistemologisch geen stand. Classical foundationalism (funderingsdenken) gaat uit van een smalle basis van kennisaanspraken die niet bewezen hoeven te worden omdat ze onmiddellijk evident zijn (iets wat geacht werd niet te gelden voor religieuze kennisaanspraken).
5) Omgekeerd is het ook mogelijk om belangrijke problemen in alternatieve levensbeschouwingen bloot te leggen. Platinga: concurrenten moeten kritisch op hun merites getoetst worden (bijv. naturalisme). Vooral van belang als dit de standaardvisie wordt.
6) Zouden meer mensen gaan geloven als God op een algemeen-overtuigende manier bewezen kon worden? Er is historisch geloof (fides historica) en heilbrengend geloof (fides salvifica). Het komt aan op deze laatste vorm, welke zich door geen enkel bewijs laat afdwingen. Dit is geen onderschrijven van waarheidsclaims, maar een levenshouding: existentiële toewending naar God waardoor je bestaan fundamenteel en blijvend op Hem georiënteerd raakt.
7) Wiens God wordt aangetoond met de klassieke godsbewijzen? De christelijke drie-ene God wordt er niet per se mee aangetoond. In de 17e en 18e eeuw werd het geloof hoe langer hoe meer op de bewijzen gefundeerd. Zo ontstond er het beeld van de hoge God die ergens ver weg aan de knoppen draait. Tegen deze God ontstond er wijsgerige kritiek.
Wat zijn prolegomena? Hoe stonden deze ten opzichte van het geloof in de loop van de geschiedenis? Waarom is studie van de prolegomena tegenwoordig belangrijk?
Prolegomena = ‘de dingen die vooraf gezegd moeten worden’. RKK gebruikt de term fundamentaaltheologie. Er wordt als het ware een vloertje gelegd waar de eigenlijke theologische thema’s (loci) op voortbouwen. Er is een verschil in benadering: meteen met de deur in huis vallen of eerst enkele hulplijnen trekken, waarbij je probeert van buiten naar binnen te denken.
- In de ME (Middeleeuwen) sprak men over praeambula fidei, de voorportalen van het geloof (bijv. godsbewijzen). Protestantisme had aanvankelijk weinig met prolegomena, pas in 2e generatie hervormers kwam er behoefte aan meer inleiding.
- Tijdens het rationalisme (1650-1750) werden de prolegomena opgevat als een algemene, filosofische godsleer, die soms in gewicht zelfs belangrijker werden geacht dan de dogmatiek zelf. Vanaf 1850 zijn prolegomena zaken die feitelijk binnen het geloof vallen (intern).
- Barth: deze zaken moeten niet vooraf, maar eerst gezegd worden. Je moet niet eerst naar het geloof toe willen redeneren, want dat mislukt altijd.
We betwijfelen of het verschijnsel religie als menselijk fenomeen op zichzelf genomen wel zo’n geschikte toegangsweg biedt om uit te leggen wat het chr. geloof is. Geen ding of verschijnsel in onze werkelijkheid heeft op zichzelf het privilege om God te openbaren, tenzij God zelf deze inschakelt in zijn openbaring.
De context of discovery moet onderscheiden worden van context of justification. Dit gaat om de plekken waar mensen geloof opdoen en nog niet zozeer om de eigenlijke grond of gronden van het geloof.
Door de culturele verandering naar het autonome individu, wordt geloof niet meer veronderstelt. Deze verschuiving is een goede reden om in de prolegomena meer aandacht te besteden dan in ‘t verleden.
Hoe wordt de natuurlijke kennis van God gedeeld?
De natuurlijke kennis van God (theologia naturalis) wordt doorgaans in twee momenten gedeeld:
De cognitio insita: ingeschapen godskennis;
De cognitio acquisita: verkregen godskennis.
Eerste is ingeboren, tweede komt als men naar de schepping kijkt en verwonderd raakt. Ze staan niet los van elkaar, maar werken op elkaar in. Dit sluimerende aangeboren godskennis wordt versterkt door de ervaring van de wereld als schepping van God.
Het domein van de wereld is wel iets anders dan dat van de rede: men hoeft geen bepaald IQ te hebben om de schepping te bewonderen.
Hoe werd er vanaf het midden van de 19de eeuw gereageerd op de culturele verandering, dat veroorzaakt werd door het besef dat godskennis geen ingeschapen kennis is? Wat waren de gevolgen van deze inspanningen?
Na 1850 reageerde de liberale theologie op de nieuwe culturele situatie door een scheiding door te voeren tussen natuurwetenschap en geesteswetenschap. Dat leidde tot een praktisch en theoretisch dualisme: God is geen ding onder dingen, maar is van een geheel eigen orde. De natuurwetenschap beschikt niet over de instrumenten om God op het spoor te komen. Daartegenover staan de geesteswetenschap en theologie.
In de 20e eeuw werd God ook van de menselijke geest losgemaakt.
In het verlengde hiervan heeft de chr. theologie in de moderne tijd een positie ingenomen dat het geloof in God niet vanuit de empirische werkelijkheid afdwingbaar is. Kenmerkend voor dit geloof is dat het zich niet laat vangen door het meten, wegen en tellen van de natuurwetenschappelijke methodiek, maar dat het een aanraking, toewending of gebeuren is dat men juist niet in de greep krijgt.
Pas in de 20e-eeuwse theologie is de gedachte dat de schepping rechtstreeks naar de schepper verwijst zwaar onder vuur komen te liggen (Barth; Bonhoeffer; Moltmann). Er is hier geen directe relatie tussen deze wereld en God; er is slechts een gebroken verhouding, die loopt via oordeel en kruis. Daartegenover zijn er ook meer filosofisch ingestelde denkers die pleiten voor meer continuïteit (Paul Tillich). Bovendien is er de these dat bepaalde verschijnselen in de wereld onmiskenbaar zouden getuigen van intelligent design (ID). De natuur wijst op een intelligente ontwerper.
Wat is ervaringstheologie? Wat zijn de gevaren van zo’n theologie
Ervaringstheologie is theologie dat beroep doet op religieuze ervaring als grond van de theologie. Ervaringstheologie is vooral sinds de laatste
decennia van de 20e eeuw weer in zwang gekomen. Ervaring staat dan tegenover logische redenering en dogmatische traditie.
Schleiermacher stelt dat ST uit moet gaan van het menselijk religieus bewustzijn. Dit is dan ook het object van theologie.
R.K. theoloog Anton Houtepen (1940-2010): emoties zijn sporen van God. Toegangswegen tot het ondoorgrondelijk geheim van onze werkelijkheid en zo eigentijdse wegen naar God. Ontroering bijv. wordt ons gegeven.
Gevaar is dat de eigen ervaring uitgegeven wordt voor de stem van God. Hij valt samen met de ervaring en daardoor is er geen duidelijke norm of criterium.
Wat is projectietheorie? Wat wordt hier tegen ingebracht?
Projectietheorie stelt dat we met die verwijzing naar God een sprong naar een imaginaire/ingebeelde wereld maken.
Maar het godsgeloof is eerder zinverneming i.p.v. zingeving.
Hoe verhoudt het chr. geloof (openbaringsreligie) zich tot het fenomeen religie (natuurreligie) in het algemeen?
Overgrote deel van de mensheid leeft met religieus besef en verstaat zichzelf als gelovig (d.w.z. verbonden met een transcendente werkelijkheid). Op mondiaal niveau is slechts een kleine minderheid niet-religieus.
Toch is er vanuit deze wijdverbreide religiositeit geen naadloze overgang te maken naar het chr. geloof. Dit geloof heeft een gebroken en dus nogal moeizame verhouding tot religie als algemeen menselijk fenomeen.
Bij natuurreligies wordt de natuurlijke werkelijkheid beschouwd als goddelijk en alomtegenwoordig, omdat de bepalende werkelijkheid met de wereld samenvalt. Bij openbaringsreligies valt de openbaring zeker niet samen met de wereld. Ze claimen vaker de exclusieve waarheid te hebben (particularisme).
Verlies van religieus besef kan leiden tot nihilisme (Nietzsche): oude religieuze machten worden vervangen door allerlei ideologieën.
Natuurreligies en esoterie leven van het altijd voorhandene; de joods-christelijke traditie daarentegen verwijst naar wat niet voorhanden is. Zij nodigt ons uit te leren zien wat zich aan het oog onttrekt. Het menselijk religieus besef kan een toegangsweg tot het geloof zijn. Maar de religieuze aandrift (sensus divinitas) wordt veel vaker actief in perverteringen.
Wat is het verschil tussen traditie en gemeenschap?
Gaat het om anderen uit het verleden, dan spreken we van traditie; gaat het om anderen in het heden, dan (geloofs)gemeenschap.
De traditie heeft de theologie de eeuwen door begeleid en mede vormgegeven. Ook theologie is geen grond van het geloof – het is juist andersom – maar ze kan wel helpen om de toegangsweg tot het geloof (weer) te vinden.
Op welke manier zijn de evangelieën vormen van tendensliteratuur?
Evangeliën willen niet slechts gebeurtenissen beschrijven, ze willen een boodschap overdragen en daarmee appelleren aan hun lezers (kerugmatisch perspectief). Je wordt door God zelf aangesproken! Het is ten diepste geen verzameling waarheidsclaims, maar een woord/aanspraak.
De geschiedenis van Jezus is de climax v/d Bijbel. Zijn levenspraktijk en persoon zijn steeds weer referentiepunt bij uitstek voor de chr. theologie. Hij maakt ruimte bij God voor ons, en door de Geest ruimte bij ons voor God. Zo komen we uit op de toegangsweg bij uitstek: de nieuwe gemeenschap die, uitgaande van de Vader, de Zoon in de kracht van de Geest voor ons geopend heeft.
Wat is het sabbelianisme/modalisme?
Vader, Zoon en Geest zijn slechts modi = verschijningswijzen van de in wezen éne God.
Wat is het monarchianisme?
Er kan slechts een enkelvoudige God zijn die alleen (monos) de oergrond (archè) van alles is.
Wat is het Subordinationisme?
De Vader is net iets goddelijker dan de Zoon en Geest, dan wel als enige goddelijk, terwijl de andere twee dat niet zijn.
Wat zijn hypostatische eigenschappen? Hoe zijn deze verschillend tussen Oost en West?
hypostatische eigenschappen zijn eigenschappen die slechts aan één persoon toekomen en deze persoon in zekere zin constitueren.
Het Oosten gebruikte hier ‘generatie’ (Vader en Zoon) en ‘uitgang’ (Vader en Geest) voor. Westen gebruikten twee ‘uitgangen’ (processiones) van de Zoon en Geest uit de Vader, waarbij voor die laatste ‘blazing’ (spiratio) werd gebruikt.
Welke ontwikkelingen heeft Hugo van St. Victor doorgevoerd in de triniteitsleer?
Hugo van St. Victor (1141) ontwikkelde de leer v/d appropriationes: wat hebben elk van de personen aan mijn verlossing bijgedragen? In ons denken kunnen we verschillende werken specifiek aan één van de personen toe-eigenen (‘appropriëren’), of toeschrijven, omdat deze persoon daar in het bijzonder bij is betrokken. Deze zijn wel oneigenlijk, omdat de externe activiteiten van God ongedeeld zijn. Toch mogen we ze benoemen.
Welke oplossing bood Walter Kasper aan voor de grote breuk tussen Oost en West wegens het filioque?
Kasper beweert dat er een misverstand is. In het Grieks betekent ‘uitgaan van’ iets anders dan in het Latijn, zodat er in feite sprake is van twee verschillende geloofsbelijdenissen: één oorspronkelijke en een latere regionale Latijnstalige. De eerste zou de oorsprongsrelaties tussen de goddelijke Personen verwoorden, de tweede, de filioquistische, zou vooral de consubstantialisteit tussen Vader en Zoon willen onderstrepen, hetgeen afgewezen werd door de OOK.
Filioque duidt op een enkelvoudige processie van de Vader door de Zoon. Er is nooit twee verschillende bronnen mee bedoeld. Het staat dus voor een vloeiende beweging uit één bron, ‘via de Zoon’. Het Westen kan het dus beter vervangen door per filiumque. Hiermee wordt niet alleen recht gedaan aan het primaat van de Vader en het onderscheid tussen Vader en Zoon, maar ook dat de Zoon zelf eerst de ontvanger is van de Geest.
Wat is de praktische betekenis van de triniteitsleer?
Deze leer hoort thuis in de tweedelijnszorg, die op enige afstand van de dagelijkse praktijk staat maar uiteindelijk niet gemist kan worden om het (geloofs)leven gezond te houden. Het reguleert ook wat wel en niet zinvol over God gezegd en geloofd kan worden. Het heeft dus wel degelijk een praktische betekenis.
(• Geen Vader zonder Zoon: zonder Christus blijft de Vader het onbewogen, abstracte Opperwezen.
• Geen Vader zonder Geest: gemeenschap met de Vader kan slechts gekend worden als we ertoe ingeleid zijn door de Geest. Geen deïstische god, maar levende God.
• Geen Zoon zonder Vader: er is geen navolging van Jezus mogelijk zonder omkeer tot en gerichtheid op God,
• Geen Zoon zonder Geest: het is de Geest die Jezus vanuit de hemel in het mensenhart brengt. Zonder Geest blijft Jezus op afstand.
want Jezus was altijd theocentrisch.
• Geen Geest zonder Vader: de Geest voert nooit voorbij aan de concrete plannen en bedoelingen van God met deze harde aardse werkelijkheid. Hij gaat nooit voorbij aan Gods koninkrijk en gerechtigheid.
• Geen Geest zonder Zoon: een geestelijk mens raakt nooit zo ver in hemelse sferen dat de zelfovergave en het offer van Christus niet langer het leven zouden bepalen. Geen feel good evangelie. Alles vanuit het volbrachte werk.)
Ons beeld van God werkt bewust of onbewust door in de manier waarop we tegen andere dingen aankijken. Het kan ook sociaal-politieke vraagstukken beïnvloeden. Zoeken naar verbinding en gemeenschap en ontlening van identiteit aan gelijkwaardige relaties met anderen. Dit kan ook weer weerlegd worden, maar het is duidelijk dat het niet om het even is hoe we over God denken en spreken.
Wat zegt het non-realisme over geloofsuitspraken?
Het non-realisme stelt dat het in geloofsuitspraken alleen zou gaan om expressies van ervaringen, uitingen van vertrouwen, etc. maar niet om ‘is-uitspraken’. Dit is terecht, maar het zijn ook feitelijke, propositionele beweringen, anders zou hun karakter wezenlijk aangetast worden.
Wat is de naam van God in het OT ? Wat houdt deze naam in?
YHWH is de tetragrammaton (‘vierletterwoord’). Wordt niet uitgesproken door Joden. Laat zien dat God niet te manipuleren is. Toch heeft Hij Zijn naam wel geopenbaard. God verschijnt op verschillende momenten en plaatsen aan uiteenlopende mensen (= theofanie). God is een God van omgang die uit is op gemeenschap en communicatie, of op het stichten van een verbond met mensen. YHWH is een afleiding van het Hebr. werkwoord voor ‘zijn’ of (dynamischer) ‘leven’. De vertaling ‘Hij die is’ en van daaruit God definieert als het ware Zijn doet aan die dynamiek onvoldoende recht en maakt het te statisch. Dit laat de vrijheid van God zien: Hij is wie Hij is en laat zich niet manipuleren, of zelfs maar definiëren. Vervolgens ook God van de voorvaders, wat duidt op Gods trouw door generaties heen. Hier is sprake van condescentie (neerdaling). Deze openbaring v/d godsnaam is verre van wetenswaardigheid, maar constitueert het verbond.
Wat is de naam van God in het NT? Wat houdt deze naam in?
Wie God is, wordt op beslissende wijze getoond door Jezus Christus. In Jezus’ optreden legt God zichzelf uit, maakt Hij zichtbaar wie en hoe Hij is. Nieuwe naam: Vader. In OT enkele keer, maar in NT hoge frequentie en zelfstandigheid (‘de Vader’). Het is ook op grond van deze nauwe verbinding tussen Jezus en de Vader dat na de opstanding de gangbare titel voor Jezus het begrip ‘Heer’ (Gr. kurios, vertaling van JHWH) wordt. God is en blijft de verhevene, maar ook degene die zich onder de mensen begeeft en deelt in de kwetsbare condities van hun bestaan (‘vlees’, Joh. 1:14). ‘de kurios’ van de kabod (eer, heerlijkheid) is gekruisigd (1 Kor. 2:8). Gekruisigde en opgestane Christus draagt blijvend het beeld van God. Gods heiligheid en toewending krijgen in het getuigenis van het NT een concretisering in de persoon van Christus.
Wat houdt de helleniseringsthese van Adolf von Harnack (1851-1930) in? Hoe werd deze gerelativeerd?
De these stelt dat de behoefte aan systematische ordening (met name de eigenschappenleer) in de Vroege Kerk er pas kwam toen de chr. gemeente haar geloof moest verantwoorden. De opvatting van Philo (‘de zijnde’, Ex. 3) werd overgenomen en zo sloten ze zich aan bij wat gangbaar was in de Grieks- hellenistische cultuur. Deze these werd op drie gebieden gerelativeerd:
- Historisch: de ontmoeting tussen vroege Kerk en haar ‘Grieks’ denkende Umwelt was een historische noodzaak. Telkens moest men zich afvragen hoe allerlei gebruikte begrippen in het NT zich verhielden tot het gangbare
spraakgebruik. Aan woorden werd een nieuwe, specifieke connotatie gegeven, maar altijd resoneerde de oude betekenis minstens op de achtergrond nog mee. De Apologeten probeerden aan te tonen dat het christelijk geloof niet tegen de Logos ingaat en dus niet onredelijk of tegennatuurlijk is, d.m.v. Griekse termen en denkvormen. . - Dogmatisch: universaliteit van de God van Israël, in OT en NT: waarom zouden er in het spreken van mensen buiten Israël of de Kerk over God geen betrouwbare sporen van Hem te vinden zijn?
- Bijbels-theologisch: zowel in OT en NT staan eigenschappen van God die op zijn minst erg veel lijken op die van de Griekse filosofie. Dit filosofische denken dient zich aan als een bondgenoot tegenover allerlei polytheïstische volksreligiositeit of dualistische stromingen van gnostische aard.