Rijtjes Periode B Flashcards
Interne souvereiniteit
- Het hoogste gezag dat regeert over een groep mensen
- Binnen een bepaald grondgebied is
- Moet het gewelds- en belastingsmonopolie hebben
3 rationaliseringsprocessen
- Depersonalisering: Taken en rollen worden niet meer uitgevoerd omdat iemand dat zegt maar omdat diegene het gezag heeft om die taken en rollen aan te wijzen aan anderen.
- Formalisering: tradities worden steeds vaker als wet of regel opgeschreven.
- Integratie: Staat en samenleving raken verweven omdat ze afhankelijk van elkaar worden. Dat is omdat de staat de samenleving moet beschermen en de samenleving daarvoor geld moet voorzien voor de staat
Politieke modellen
- Conflictmodel: Actoren kiezen om een strijd te voeren waarbij ze hun eigen belangen en doelen kunnen realiseren. Ze voeren ook die strijd om anderen te overtuigen van hun gelijk.
- Harmoniemodel: Overlegcultuur en het bereiken van een consensus waar iedereen voordeel uit haalt. Samenwerking en consensus is zo belangrijk in Nederland, dat het in de wet is vastgesteld.
Links vs Rechts
Links: Wilt dat sociale ongelijkheden worden opgelost met hulp van de staat.
Rechts: Vindt dat de samenleving dat zelf moet oplossen.
Progressief vs Conservatief
Progressief: Wilt verandering waardoor de wereld vrijer en gelijker maken door middel van verandering.
Conservatief: Wilt ook verandering, maar naar hoe het vroeger was. Terug naar hoe het was omdat dat beter was.
Materialisme vs Postmaterialisme
Materialisme: Houdt in dat mensen zaken als geld, leger en andere fysieke dingen nastreven voor veiligheid in hun land
Post materialisme: Houdt in dat mensen niet fysieke waarden en normen belangrijk vinden zoals vrijheid van meningsuiting, gelijke rechten en andere soortgelijke aspecten.
Internationalisme vs Nationalisme
Internationalisme: Open grenzen en veregaande samenwerking met andere landen.
Nationalisme: Is voor het beschermen van de natiestaat als basis van de samenleving
Ideologiën
Liberalisme: Het volk moet alle vrijheid van de overheid krijgen en de overheid moet zich zo min mogelijk bemoeien met het volk.
Socialisme: Gelijke kansen en solidariteit in het volk en de overheid moet daaraan meewerken om gelijkheid te vergroten.
Confesionalisme: Zolang het van de bijbel mag
Politieke instituties
Formeel: Wetten en bepalingen over hoe mensen zich moeten gedragen en in de kieswet staat hoe de verkiezingen werken in Nederland.
Informeel: Ongeschreven gedragsregels waar mensen zich aan houden omdat het hoort.
Zes vereisten van een democratie
- Gekozen volksvertegenwoordigers die de regering controleren
- Vrije, eerlijke en regelmatige verkiezingen waar de volksvertegenwoordigers worden gekozen.
- Vrijheid van meningsuiting
- Toegang tot afhankelijke bronnen waaraan mensen hun mening kunnen vormen. Geen censuur of overheidsmonopolie op informatiebronnen.
- Vrijheid van vereniging om bijvoorbeeld een politieke partij op te richten.
- Inclusief burgerschap voor alle burgers, dus krijgen ze allemaal dezelfde rechten.
Polity, politics and policy
Polity: De structuur van het politieke systeem (De regels en instellingen)
Politics: Het politieke spel en hoe dat verloopt als proces (De strijd naar macht)
Policy: Het uitvoeren van een beleid of inbrengen van een wet om zo een doel te bereiken (De beslissing en maatregelen)
Drie probleemgebieden op politieke cohesie
- Betrokkenheid met de politiek: Mensen zijn wel ingelicht over hoe politiek verloopt en gaat, maar weet niet wie de politicus of bestuurder is.
- Bestuurlijke schaalvergroting: Omdat er steeds meer samenwerkingen buiten onze grenzen verlopen raakt het lastiger om al die samenwerkingen bij te houden. Burgers raken los van belangrijke besluiten die politici buiten hun eigen land doen.
- Gemankeerde communicatie: Politici gebruiken hun eigen vaktaal waardoor de burger die niet in dat veld bevindt dat niet begrijpt waardoor de burger het niet meer volgt.
Drie modellen van representatie
- Afspiegelingsmodel: De volksvertegenwoordiging moet zoveel mogelijk lijken op de groep die vertegenwoordigt wordt
- Rolmodel: Standpunten van de volksvertegenwoordiger moet lijken op die van het volk
- Partijenmodel: Een politieke partij moet daadwerkelijk hun politieke programma uitvoeren wat ze hadden beloofd.
5 functies van politieke partijen
- Rekrutering en selectie: Het uitkiezen van kanditaten (van de politieke partij) waar kiezers op kunnen stemmen.
- Mobilisatie: Het aansporen om te gaan stemmen aan mensen met stemrecht.
- Articulatie: Het noemen en overbrengen van standpunten die een politieke partij belangrijk vinden
- Agreggatie: Een politieke partij weegt af wat ze belangrijker vinden om aan te werken in de samenleving.
- Communicatie: Duidelijk maken wat een politicus doet in een politieke partij.
5 veranderingen in politieke partijen
- Verschuivingen in de electorale achterban, Door de ontzuiling ging het volk minder op DE partij van het socialisme stemmen.
- Zwevende kiezers, Kiezers die tot vlak voor de verkiezingen niet weten op welke partij ze stemmen waardoor ze het moeilijker vinden om op een partij te stemmen.
- Afname van politieke leden van een partij, Als er minder leden zijn in een politieke partij ontstaat er minder debatten.
- Concurrentie van media en pressiegroepen, Een politieke partij is tegenwoordig niet meer een acurate representatie van de belangen van het volk, terwijl een pressiegroep of media dat wel is.
- Binnehalen van politieke functies, Sommige partijen focussen zich meer op het verkrijgen van macht in plaats van het betrekken van hun leden. Hierdoor kunnen ze invloed uitoefenen, zelfs met weinig leden.
Beleid
Het streven naar het bereiken van bepaalde doelen met bepaalde middelen op bepaalde tijdstippen
Vierde macht; Ambtenaren
Ondersteunen van de uitvoerende macht
Vijfde macht; massamedia
Media was vroeger gekoppeld aan een zuil maar nu is het comercieel geworden
Media is persoonlijker geworden, omdat het meer let op wie een politicus is inplaats van de partij van diegene.
Door mediahypes is een bericht even relevant maar daarna weer snel vergeten
De media bepaalt/selecteert wat een probleem is en wat niet
Zesde macht; Lobbygroepen en externe adviseurs
Specialisten die de belangen van een bedrijf of groep voortduwen.
Stromenmodel
- Probleemstroom
- Oplossingenstroom
- Partijenstroom
Window of opportunity
Systeemmodel
- Invoer/input (wensen, eisen en steun), Er is wens om een verandering te maken.
Actieve steun: Er wordt actie ondernomen zoals protest
Passieve steun: Mensen zijn tevreden en dat uitten ze door niks te doen - Omzetting/conversie de wens wordt in achting genomen
1) Politieke agendavorming: Hoeveel mensen willen verandering zien?, Hoe ernstig is de situatie?, Is het oplosbaar?, Willen belangrijke actoren nadenken over het probleem? en Is er prioriteit voor dit probleem?
2) Beleidsvoorbereiding: Door tegenstrijdige eisen en belangen moeten er compromissen gemaakt worden.
3) Beleidsbepaling: Er worden plannen gemaakt over de executie van het nieuwe beleid. - Uitvoer, Het nieuwe beleid wordt uitgevoerd
- Feedback, Is het volk tevreden met het nieuwe beleid? Zo niet, dan worden er aanpassingen gemaakt of een geheel nieuw beleid.
Barièremodel
Barìere 1: Herkennen van het probleem
Barìere 2: Afwegen van wensen en verlangens
Barìere 3: Besluitvorming
Barìere 4: Uitvoering
Realisatiemacht: Sommige actoren hebben macht om een barière te passeren
Hindermacht: Macht om sommige ongewenste wensen of voorstellen te hinderen dat ze juist niet passeren door de barières.