REK Flashcards

1
Q

Absoluut

A

Het moet los gezien worden van alle andere dingen. Absoluut is het tegenovergestelde van relatief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Algoritme

A

Oplossingsmethode opgebouwd uit een vaste rij elementaire rekenstappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Assen

A

X-as en Y-as in grafiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Associatieve eigenschap

A

Schakeleigenschap (3+4) + 6 = 3+(4+6)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bit

A

Kleinste eenheid van informatie dat twee waarden kan aannemen (aan of uit/ja of nee)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Byte

A

Binaire eenheid van informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Communicatieve eigenschap

A

Wisseleigenschap is de eigenschap dat men de getallen in een bewerking mag verwisselen, omdat de uitkomst daardoor niet verandert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Congruent

A

Twee figuren zijn congruent wanneer de ene in de andere getransformeerd kan worden via translatie (verschuiving) of rotatie (draaiing) en/of spiegeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Continue situatie

A

Wanneer bij een grafiek de waarden op de horizontale as continu in elkaar verlopen (meetgetallen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Decimale breuk

A

Breuk geschreven als kommagetal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Discrete situatie

A

Wanneer bij een grafiek de waarden op de horizontale as niet continu in elkaar overlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Distributieve eigenschap

A

Verdeeleigenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Inverse relatie

A

Aftrekken is de inverse relatie van optellen etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kardinaal getal

A

één van de vijf functies van getallen. Het getal zeven heeft in, ik heb zeven knikkers in mijn hand betekent hier een hoeveelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Lustrum

A

Periode van 5 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Mediaan

A

Middelste getal in een rij

17
Q

Meetgetal

A

één van de vijf functies van getallen. In gisteren heb ik zeven kilometer gefietst is zeven een meetgetal.

18
Q

Naamgetal

A

één van de vijf functies van getallen. In vorige week moest ik tramlijn zeven hebben is zeven een naamgetal

19
Q

Ordinaalgetal

A

één van de vijf functies van getallen. Ik ben bij het hardlopen op plaats zeven geëindigd zeven is een ordinaal getal.

20
Q

Priemgetal

A

Is een natuurlijk getal groter dan 1 dat slechts deelbaar is door 1 en door zichzelf

21
Q

Product

A

Het resultaat van twee of meer getallen te vermeningvuldigen

22
Q

Quotient

A

Het resultaat van twee of meer getallen te delen

23
Q

Rationaal getal

A

Elk decimaal getal met eindig veel decimalen

24
Q

Rijgen

A

1e getal wordt in tact gelaten tweede getal wordt gesplits opgeteld of afgetrokken

25
Q

Stambreuk

A

De teller is 1 dus 1/2