Regulatie perifere circulatie Flashcards

1
Q

HMV in rust

A

5 L/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

HMV GIT in rust

A

1,25 L/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

HMV hart in rust

A

250 mL/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

HMV nier in rust

A

1 L/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

HMV bot in rust

A

250 mL/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

HMV brein in rust

A

750 mL/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

HMV huid in rust

A

250 mL/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

HMV spieren in rust

A

1 L/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

HMV extreme arbeid

A

25 L/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

HMV GIT extreme arbeid

A

1,25 L/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

HMV hart extreme arbeid

A

1 L/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

HMV nieren extreme arbeid

A

1 L/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

HMV botten extreme arbeid

A

250 mL/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

HMV hersenen extreme arbeid

A

1 L/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

HMV huid extreme arbeid

A

250 mL/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

HMV spieren extreme arbeid

A

> 20 L/min

17
Q

Welke typen regulatie voor bleodflow per orgaan

A

neuraal (symp, parasymp); lokaal (myogeen, metabool, endotheel gemedieerd)

18
Q

Waar is myogene contractie relatief het sterkste?

A

arteriolen

19
Q

Waar is flow-gemedieerde dilatatie relatief het sterkste?

A

arterie

20
Q

Waar is metabole dilatatie relatief het sterkste?

A

kleinste arteriolen

21
Q

Waar is neuraal (sympathicus) constrictie relatief het sterkste?

A

arterie

22
Q

Welke vaten dragen het meest bij aan de totale vasculaire weerstand?

A

arteriolen

23
Q

Waar ontstaat atherosclerose voornamelijk?

A

proximale geleidingsvaten

24
Q

Zolang wat aanwezig is, is cross-bridge cycling mogelijk?

A

calciumionen en ATP

25
Q

Op welke manieren wordt de vaattonus gereguleerd?

A

direct via gladde spiercel en indriect via endotheel

26
Q

Welke factoren zorgen bij directe werking op gladde spiercel voor contractie?

A
  • sympathische (alpha-adrenerge) stimulatie
  • rek (myogeen effect)
  • angiotensine II
  • ADP
  • thromboxaan
  • geactiveerde trombocyten
  • endotheline
27
Q

Welke factoren zorgen bij directe werking op gladde spiercel voor relaxatie?

A
  • metabool effect (verlaging pO2, verlaging pH, stijging pCO2, verhoging lactaat, verhoging adenosine)
  • ANP (atriaal natriuretische peptide, via rek atria)
28
Q

Waartoe leidt rek van de vaatwand?

A

sluiting van kaliumkanalen, wat leidt tot een depolarisatie

29
Q

Welke stoffen zorgen voor defosforylering van MLC?

A

cGMP en cAMP

30
Q

Wat zorgt voor relaxatie van gladde spiercellen indirect via het endotheel?

A

afgifte van NO, prostacycline of EDHF onder invloed van ACh, bradykinine of shear stress (flow)

31
Q

Wat zorgt voor contractie van gladde spiercellen indirect via het endotheel?

A

afgifte van endotheline door angiotensine II of vasopressine (ADH)

32
Q

Bij welke condities is de vaatwandreactiviteit verminderd door een endotheeldysfunctie?

A
  • diabetes mellitus
  • hypercholesterolemie
  • hypertensie
  • atherosclerose
  • roken
  • luchtvervuiling