Redemittel - sprechen Flashcards
Wat wil je drinken?
Was möchtest du trinken?
ik wil graag een appelsap.
Ich möchte gern einen Apfelsaft.
Wat neem jij / neemt u?
Was nimmst du? nehmen Sie?
Als hoofdgerecht neem ik een groenteburger met gebakken aardappelen.
Als Hauptspeise nehme ich ein Gemüseschnitzel mit Bratkartoffeln.
Wat wilt u eten?
Was möchten Sie essen?
Als voorgerecht wil ik graag een tomatensoep
Als Vorspeise möchte ich gern eine Tomatensuppe
Heeft u al gekozen?
Haben Sie schon gewählt?
Ja, ik neem een wienderschnitzel met aardappelsalade.
Ja, ich nehme ein Wiener Schnitzel mit Kartoffelsalat.
Heeft het gesmaakt?
Hat es geschmeckt?
Ja, dank u wel. Het was heel lekker.
Ja, danke schön. Es war sehr lecker.
Nee, het eten was helaas koud, te zout, te vet
Nein, das Essen war leider kalt, zu salzig, zu fett.
Wat wilt u graag als toetje?
Was möchten Sie gern zum Nachtisch?
Ik wil graag ijs met slagroom.
Ich möchte gern ein Eis met Sahne.
Ik wil graag betalen
Ich möchte bezahlen.
Kan ik pinnen?
Kann ich met Karte bezahlen?
U kunt helaas alleen contant betalen.
Sie können leider nur bar zahlen.
Sorry, wat zijn Frittaten?
Entschuldigung, was sind Frittaten?
Frittaten zijn in reepjes gesneden pannenkoeken.
Frittaten sind in Streifen geschnittene Pfannkuchen.
Kunt u dat herhalen?
Können Sie das wiederholen?
Natuurlijk.
Na klar. Natürlich. Selbstverständlich
Kunt u dat nog eens zeggen?
Können Sie das noch mal sagen?
Kunt u iets langzamer spreken?
Können Sie etwas langsamer sprechen?
Eet smakelijk!
Guten Appetit!
Wat zegt u?
Wie bitte?
Ik heb u, jou helaas niet begrepen
Ich habe Sie, dich leider nicht verstanden.
