Redemittel - sprechen Flashcards

1
Q

Wat wil je drinken?

A

Was möchtest du trinken?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ik wil graag een appelsap.

A

Ich möchte gern einen Apfelsaft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat neem jij / neemt u?

A

Was nimmst du? nehmen Sie?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Als hoofdgerecht neem ik een groenteburger met gebakken aardappelen.

A

Als Hauptspeise nehme ich ein Gemüseschnitzel mit Bratkartoffeln.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat wilt u eten?

A

Was möchten Sie essen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Als voorgerecht wil ik graag een tomatensoep

A

Als Vorspeise möchte ich gern eine Tomatensuppe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Heeft u al gekozen?

A

Haben Sie schon gewählt?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ja, ik neem een wienderschnitzel met aardappelsalade.

A

Ja, ich nehme ein Wiener Schnitzel mit Kartoffelsalat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Heeft het gesmaakt?

A

Hat es geschmeckt?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ja, dank u wel. Het was heel lekker.

A

Ja, danke schön. Es war sehr lecker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Nee, het eten was helaas koud, te zout, te vet

A

Nein, das Essen war leider kalt, zu salzig, zu fett.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat wilt u graag als toetje?

A

Was möchten Sie gern zum Nachtisch?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ik wil graag ijs met slagroom.

A

Ich möchte gern ein Eis met Sahne.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ik wil graag betalen

A

Ich möchte bezahlen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kan ik pinnen?

A

Kann ich met Karte bezahlen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

U kunt helaas alleen contant betalen.

A

Sie können leider nur bar zahlen.

17
Q

Sorry, wat zijn Frittaten?

A

Entschuldigung, was sind Frittaten?

18
Q

Frittaten zijn in reepjes gesneden pannenkoeken.

A

Frittaten sind in Streifen geschnittene Pfannkuchen.

19
Q

Kunt u dat herhalen?

A

Können Sie das wiederholen?

20
Q

Natuurlijk.

A

Na klar. Natürlich. Selbstverständlich

21
Q

Kunt u dat nog eens zeggen?

A

Können Sie das noch mal sagen?

22
Q

Kunt u iets langzamer spreken?

A

Können Sie etwas langsamer sprechen?

23
Q

Eet smakelijk!

A

Guten Appetit!

24
Q

Wat zegt u?

A

Wie bitte?

25
Q

Ik heb u, jou helaas niet begrepen

A

Ich habe Sie, dich leider nicht verstanden.