Redemittel • Schreiben Flashcards
Het poesje is pas drie maanden oud.
Das Kätzchen ist erst drei Monate alt.
De vacht is kort, licht, gevlekt en zeer zacht.
Das Fell ist kurz, hell, gefleckt und sehr weich.
Zij heeft een zwarte neus, donkere ogen en een lange staart.
Sie hat eine schwarze Nase, dunkle Augen und einen langen Schwanz.
Onze hond is een bastaard / raszuiver.
Unser Hund ist ein Hundemischling / reinrassig.
We hebben een poedel. Hij weegt vijf kilo.
Wir haben einen Pudel. Er wiegt fünf Kilo.
Ons konijntje vreet het liefst gras en sla.
Unser Kaninchen frisst am liebsten Gras und Salat.
Mijn huisdier slaapt in het mandje / in de kooi / buiten.
Mein Haustier schläft im Körbchen / im Käffig / draußen.
Als ik naar school moet, laat mijn moeder onze hond uit.
Wenn ich zur Schule muss, geht meine Mutter mit unserem Hund Gassi.
Een huisdier kan duur zijn. Hoe groter het dier, des te duurder het is in de verzorging.
Ein Haustier kann teuer sein. Je großer das Tier, umso teurer ist est in der Haltung.
Ik moet mijn hond twee tot drie keer per dag voeren.
Ich muss meinen Hund zwei bis drei Mal am Tag füttern.
Je moet met je huisdier regelmatig naar die dierenarts gaan.
Du musst mit deinem Haustier regelmäßig zum Tierarzt gehen.
Ik houd niet van huisdieren.
Ich mag Haustiere nicht.
Ik wil graag nog veel meer huisdieren hebben.
Ich möchte noch viel mehr Haustiere haben.
Ik wil voor Kerstmis graag een schildpad hebben.
Ich wünsche mir zu Weihnachten eine Schildkröte.
Mijn droom is het dierenarts te worden.
Mein Traum ist es, Tierarzt / Tierärztin zu werden.
