Redekundig ontleden Pools Flashcards
1
Q
Het werkwoord, de werkwoorden
A
czasownik, czasowniki
(noun masculine)
2
Q
Bijvoeglijk naamwoord,
A
przymiotnik, przymiotniki
3
Q
Bijwoord, Adverb
A
przysłówek, przysłówki noun masculine
4
Q
Lidwoord (
A
Rodzajnik, rodzajniki (noun neuter)
5
Q
Hulpwerkwoord
A
6
Q
Woord, woorden (zelfstanding naamwoord)
A
słowo, słowa
7
Q
Zelfstandig naamwoord
A
rzeczownik, rzeczowniki
8
Q
Eigennaam: Israël, Jack
A
9
Q
Onbepaalde lidwoorden
A
artykuły nieokreślone
10
Q
Bepaalde lidwoorden
A
11
Q
Voorzetsel: vakantie, kooi
A
12
Q
Zelfstandig gebruikte persoonlijke voornaamwoorden
A
13
Q
Zelfstandig gebruikte bezittelijke voornaamwoorden
A
14
Q
Zelfstandig gebruikte aanwijzende voornaamwoorden, die, dat, deze, datgenen, hetgene, deze
A
15
Q
Zelfstandige gebruikte vragende voornaamwoorden
A