Redekundig ontleden Flashcards
Le verbe
Le noyau de le phrase
Le sujet
Le sujet commande l’accord du verbe.
Le sujet est un constituant obligatoire sauf l’imperatif
Le sujet logique
Bij onpersoonlijke voornaamwoorden zoals il, ce, cela, elle krijgen een voorlopig onderwerp (sujet grammatical), en die geven een sujet logique ( réel) aan die kan worden gezien als le vrai sujet).
La complément d’objet direct: le c.o.d.
Het cod verbind zich met het werkwoord zonder een voorzetsel. Lijdend voorwerp. Wie of wat achterhaalvraag.
Le complément d’objet indirect: le c.o.i.
C.O.I. wordt verbonden met het werkwoord door een vast voorzetsel zoals à, de. Vraag met het voortzetsel: wie of wat?
Le complément d’agent du verbe passif
Wanneer je een zin in de passieve vorm zet, wordt het onderwerp van de actieve zin de complément d’agent, door par of de
Le complement circonstanciel, ou adverbial (C.C.)
Een bijwoord of een groep woorden wordt vervangen door een bijwoord. De c.c. linkt zich met een werkwoord, of een bijwoord of een bijvoeglijk naamwoord.
>Drukt omstandigheden uit
>Case, lieu, temps, conséquence, manière, etc.
>Beweeglijker dan COD of COI qua plaatsing
L’attribut du sujet
In een zin met een onovergankelijk werkwoord attributief ( koppelwerkwoord), geeft het attribuut van het onderwerp een kwaliteit een het onderwerp. KWW’s zijn te herkennen aan zijn, worden, blijven, blijken, lijken
L’attribut de l’objet direct
In de zinnen met een overgankelijk koppelwerkwoord uit het l’attribut de l’objet direct een kwaliteit uit over het object