Random Flashcards

1
Q

Wat zijn de twee hoofdgroepen aan symptomen van ASS?

A

A: persisterend deficiënt sociale communicatie + sociale interatie
B: Beperkte, repetatieve gedragspatronen, interesses of activiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem 3 dingen die onder persisterende deficient sociale communicatie en gedrag vallen

A
  1. Deficiënties in sociaal-emotionele wederkerigheid
  2. Deficiënties in non-verbale communicatieve gedrag in sociale interactie
  3. Deficiënties in ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 4 dingen die onder beperkte repetatieve gedragspatronen, interesses of activiteiten vallen

A
  1. Stereotiep/repetatieve mototische bewegingen, gebruik voorwerpen, spraak
  2. Hardnekkig vasthouden aan hetzelfde, inflexibel gehecht aan routines, geritualiseerde patronen van (non)verbaal gedrag
  3. Zeer beperkte, gefixeerde interesses, intens en gefocust
  4. Hyper- of Hyporeactiviteit voor zintuiglijke prikkels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het herhalingsrisico voor ASS voor één brusje met ASS? En wat als er twee brusjes met ASS zijn?

A

20%
50%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat wordt er bedoeld met mind-blindness?

A

Gebrek aan inleving/theory of mind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat wordt er bedoeld met weak central coherence bij mensen met ASS?

A

Dat ze hoofd en bijzaak moeilijk kunnen scheiden. Ze zien alles los of alles als een geheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem 4 positieve symptomen van schizofrenie

A
  • Hallucinaties
  • Wanen
  • Verward denken
  • Gedesorganiseerd denken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem 6 negatieve symptomen van schizofrenie

A
  • Apathie
  • Iniatiefverlies
  • Interesseverlies
  • concentratieverlies
  • Emotionele vervlakking
  • Zelfverwaarlozing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe vaak komt een postpartumdepressie voor? En hoe een een postpartumpsychose?

A

10% en 0,2%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem drie risicofactoren voor een postpartum depressie

A
  • VG angst
  • VG depressie
  • Stressvolle gebeurtenis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem risicofactoren voor postpartum psychose

A
  • Primigravida
  • positieve fam. anamnese (bipolair/psychose)
  • VG: Postpartumpsychose
  • VG: Bipolaire stoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Risicofactoren bipolaire stoornis postpartum

A
  • recent recedief
  • primigravida
  • pos. fam anamnese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe groot is de recidiefkans van een postpartumdepressie?

A

50%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem wat vroege en late symptomen van een postpartum psychose

A

Vroeg: Slaapproblemen, onrust, prikkelbaar en achterdocht
Laat: verward, manie/depressie, wanen, hallucinaties, depersonalisatie, zelfdoding/kind iets aandoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waaruit bestaat het SCEGS model?

A
  • Somatiek
  • Cognities
  • Emoties
  • Gedrag
  • Sociaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar zit respectievelijk je:
- Immediate geheugen
- Korte termijn geheugen
- Lange termijn geheugen
- remote memory

A
  • Immediate : prefrontale schors
  • Kort: Hippocampus
  • Lang: Hippocampus/cortex
  • Remote: corticale gebieden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke processen zijn nodig om dingen lang te kunnen onthouden?

A

Aquisitie
Encoding (= eiwitmodificatie0
Consolidatie (= eiwitaanmaak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe heet het proces van korte naar lange termijn geheugen?

A

Consolidatie (= eiwitsynthese)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe heet het proces van immediate naar korte termijn geheugen?

A

Encoding (= eiwitmodificatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat valt er onder impliciet geheugen?

A
  • Motor geheugen
  • Priming
  • Emotioneel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat valt er onder expliciet geheugen?

A
  • Feiten
  • Gebeurtenissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat wordt er onder priming verstaan?

A

Reactie op een situatie afhankelijk van wat er vlak voor is gebeurt

23
Q

Volgorde van dingen onthouden naar vergeten?

A

immediate geheugen –> acquisitie –> Korte termijn geheugen –> encoding –> lange termijn geheugen –> consolidatie –> remote memory –> vergeten

24
Q

Ptnt met spierzwakte van de voetheffers, pijn aan de zijkant van de kuit en op de wreef. Reflexen zijn normaal. Welke radix aangedaan?

A

L5

25
Q

Ptnt. met spierzwachte van de triceps surae, pijn dorsaal bovenbeen, zijkant kuit en zijkant voet, stralend naar dig. 5. Achillespeesreflex verminderd.
Welke radix aangedaan?

A

S1

26
Q

Ptnt met spierzwakte van de m. biceps brachii en extensoren van de pols. Pijn uitstralend naar dig. 1. Bicepspeesreflex is verminderd. Welke radix aangedaan?

A

C6

27
Q

Ptnt met spierzwakte van de m. triceps brachii, en de extensoren van de vingers. Pijn aan de anterieure zijde van de onderarm en wijs en middelvinger. Tricepspeesreflex is verminderd. Welke radix aangedaan?

A

C7

28
Q

Via welke pedunculus komt informatie van de cortex bij het cerebellum?

A

Pedunculus cerebelli media

29
Q

Via welke pedunculus komt informatie van het ruggenmerg bij het cerebellum?

A

Pedunculus cerebelli inferior

30
Q

Via welke pedunculus komt de informatie van het cerebellum bij de cortex?

A

Pedunculus cerebelli superior

31
Q

Benoem de 4 cerebellaire kernen

A
  • Nucleus dentatus
  • Nucleus emoliformis
  • Nucleus globosus
  • Nucleus fastigii
32
Q

Verschil parkinson en PSP?

A

Parkinson: assymetrische tremor, rigiditeit, houdingsinstabiel
PSP: axiale rigiditeit, valneiging, vertikale blikparese, ernstige houdsingsinstabiliteit

33
Q

MSA (multisysteematrofie) kenmerken?

A

Autonome functiestoornissen
Orthostatische hypotensie
incontinentie
erectiestoornissen
obstipatie
parkinsnisme
antecollis
dysartrie

34
Q

Waar liggen de zenuwcellen die afsterven bij de ziekte van Parkinson?

A

Substantia Nigra, pars compacta

35
Q

Wat zijn de vier kernsymptomen van parkinson?

A
  • Rusttremor
  • Hypobradykinesie
  • Loopstoornissen
  • gestoorde houdingsreflexen
36
Q

Noem 5 niet-motore symptomen van de ziekte van parkinson

A
  • anosmie
  • autonome functiestoornissen
  • cognitieve stoornissen
  • slaapstoornissen
  • psychiatrische symptomen
37
Q

Noem de vier kernsymptomen van Lewy Body dementie

A
  • dementisyndroom
  • fuctuerende cognitieve stoornis
  • recidiverende visuele hallucinaties
  • spontaan parkinsonisme
38
Q

Noem drie ondersteunende symptomen voor Lewy Body dementie

A
  • REM-slaap gedragsstoornis
  • positieve DaT scan
  • Neuroleptica overgevoeligheid
39
Q

Hoeveel % kans heeft een 1egraads familielid van een patient met Parkinson op het krijgen van Parkinson?

A

25%

40
Q

Welke onderliggende ziekten zijn het meest waarschijnlijk bij ataxie van de volgende leeftijden?
- <20 jr
- > 20 jr
- > 30 jr
> 45 jaar

A
  • <20 jr: Recessieve ataxie
  • > 20 jr: ADCA (Autosomaal dominantie cerebellaire ataxie)
  • > 30 jr: MSA (Multiple Systeem Atrofie
  • > 45 jr: FXTAS
41
Q

In welke kwab is aandacht gelokaliseerd?

A
  • parietaalkwab
42
Q

In welke kwab is objectherkenning gelokaliseerd?

A
  • Temporaalkwab
43
Q

In welke kwab ligt de dorsale stroom?

A
  • Parietaalkwab
44
Q

In welke kwab ligt de ventrale stroom?

A
  • Temporaalkwab
45
Q

In welke kwab ligt plannen

A
  • Frontaalkwab
46
Q

In welke kwab ligt localisatie?

A
  • Parietaalkwab
47
Q

In welke kwab ligt ons beloningssysteem en Utility?

A
  • Parietaalkwab
48
Q

Noem enkele functies van de frontaalkwab

A
  • Plannen
  • Beslissen
  • Inhibitie
49
Q

Noem enkele functies van de occipitaalkwab

A
  • Visuele informatieverwerking
  • Dorsale en ventrale stroom
50
Q

Noem enkele functies van de parietaalkwab

A
  • plaats
  • aandacht
  • utility
  • dopaminesysteem
  • Dorsale stroom
51
Q

Noem enkele functies van de temporaalkwab

A
  • Objectherkenning
  • Objectdetectie
  • Prosopagnosia (gezichtsherkenning)
52
Q

Noem de voordelen en nadelen van ECT rechts unilateraal en bilateraal

A

Rechts unilateraal: Minste cognitieve bijwerkingen
Bilateraal: snelst effect

53
Q

Noem de vier absolute contraindicaties voor ECT

A
  • Recent hartinfarct
  • Recent CVA
  • Feochromocytoom
  • Ruimte innemend proces
54
Q

Voor welke receptor is tramadol een agonist

A
  • mu recepter