Pugna Flashcards
1
Q
intervallum
A
pauze
2
Q
purgare
A
schoonmaken
3
Q
rubére
A
rood zijn
4
Q
hora
A
uur
5
Q
ire
A
gaan
6
Q
domum
A
naar huis
7
Q
terrére
A
bang maken
8
Q
tunc
A
op dat moment, toen
9
Q
aliquid novi
A
iets nieuws
10
Q
praeco, -ones
A
omroeper
11
Q
causa
A
reen
12
Q
scire
A
weten
13
Q
verbum
A
woord
14
Q
antea
A
eerder
15
Q
rixa
A
ruzie
16
Q
centurio, -ones
A
officier
17
Q
nunc
A
nu
18
Q
sine +abl
A
zonder
19
Q
scutum
A
schild
20
Q
galea
A
helm
21
Q
hasta
A
lans
22
Q
contra +acc
A
tegen(over)
23
Q
clarus
A
beroemd
24
Q
adversarius
A
tegenstander
25
centum
honderd
26
appropinquare +dat
naderen
27
callidus
slim
28
vitare
vermijden
29
age
hup, kom op
30
negare
1. ontkennen
| 2. weigeren
31
consistere
blijven staan
32
vertere
keren, wenden
33
id nom/acc
dit
34
quidem...sed
wel(iswaar)...maar
35
graviter
ernstig
36
calliditas, -ates
slimheid
37
nondum
nog niet
38
adhuc
nog, tot nu toe
39
victor, victores
(over)winnaar
40
pollicem premere
de duim met de andere vingers omsloten houden
