Psychologie Flashcards

1
Q

Wat is sociale interdependentie?

A

onderlinge samenhang en afhankelijkheid, dat je als individu je groep nodig heb om je doel te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is positieve interdependentie?

A

‘samenwerking’: de idealen waar de teamleden individueel naar streven zijn op een positieve manier met elkaar verbonden. Een individu kan alleen zijn doelen bereiken als de andere teamleden ook hun doelen bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is negatieve interdependentie?

A

‘competitie’: een individu ziet in dat zijn doelen alleen bereikt kunnen worden als de andere groepsleden hun idealen en doelen niet zullen bereiken. Je bent afhankelijk van het resultaat van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is geen interdependentie?

A

‘individualisme’: de idealen en doelen van alle individuen laten geen enkele samenhang zien. je heb niemand nodig om je doelen te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat definieert een groep?

A
  • Doelen
  • Interdependentie
  • Interactie
  • Groepsgevoel
  • Rollen en normen
  • Wederzijdse beïnvloeding
  • Behoeften
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn Rollen binnen een groep?

A

regels die bepalen welk gedrag er van een groepslid in een bepaalde positie met betrekking tot groepsleden in andere posities wordt verwacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn Normen?

A

gemeenschappelijke ideeën over acceptabele gedragingen, attitudes en visies van groepsleden; impliciete of expliciete gedragsregels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn Complementaire rollen

A

een rol waarbij je goed op elkaar aansluit. Iedereen in de groep heeft een rol die op de ander afgestemd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer ontstaat Rolconflict?

A

ontstaan wanneer je niet doet wat er binnen ene rol van jou wordt verwacht. Dit levert vaak problemen op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg uit normen en invloed

A

normen worden bepaald door de groep. Jij als lid zal vooral het gedrag dat je binnen een groep waarneemt imiteren. Aan de andere kant hebben de normen alleen invloed wanneer de individuen ook naar deze normen leven. Als ze alleen als theorie worden behandeld, maar niet terugkomen in de praktijk hebben ze geen invloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een Pseudogroep?

A

een groep die niet echt een groep is. Een hoop mensen die bij elkaar zijn gezet en moeten samenwerken, maar hier geen plezier in vinden. Je zit in een groep omdat iemand anders dat bepaald heeft. Iedereen streeft naar andere normen, waarden en doelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een Traditionele groep?

A

een groep mensen die bij elkaar is gezet om samen te werken, maar hier allemaal het belang van zien en dus ook wel samen willen werken. Er is een beloning die iedereen erkent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een Effectieve groep?

A

groep die goed functioneert. Groepsleden willen allemaal een goed resultaat en gaan goed om met verschillen. Wederzijdse communicatie, gedeeld leiderschap en

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe ziet een Zeer succesvolle groep uit?

A

voldoet aan alle criteria van een effectieve groep en presteert boven verwachting. Een zeer succesvolle groep onderscheidt zich van een effectieve groep in de mate van betrokkenheid die de leden onderling en met betrekking tot het succes van de groep ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de 7 richtlijnen om een effectieve groep te creëren

A
  • Duidelijke operationele en relevante groepsdoelen
  • Effectieve communicatiepatronen
  • Betrokkenheid van groepsleden
  • Gedeeld leiderschap
  • Afstemming besluitvormingsprincipes
  • Constructieve controversen
  • Constructief oplossen van conflicten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de 7 groepsontwikkelingsfasen van Johnson en Johnson

A
  • Definiërende en structurerende procedures
  • Volgen van groepsprocedures en onderlinge kennismaking
  • Onderkennen gemeenschappelijke belangen
  • Verzet en differentiatie
  • Betrokkenheid bij groepsdoelen, groepsprocedures en groepsleden
  • Productief functioneren
  • Afsluiting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom zijn groepsdoelen belangrijk? (5 redenen)

A
  • Geven richting aan ons gedrag
  • Motiveren (inspireren) ons gedrag
  • Basis voor het oplossen van conflicten
  • Beoordeling en evaluatie van functioneren van een groep
  • Positieve interactiepatronen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Benoem de 10 bouwstenen van een effectieve samenwerking

A
  • Positieve interdependentie
  • Eenheid binnen een groep (overeenstemming over belangrijke zaken)
  • Individuele verantwoordelijkheden en groepsverantwoordelijkheden
  • Positieve interactie (directe en positieve contacten)
  • Adequaat gebruik van sociale vaardigheden (iedereen maakt adequaat gebruik van zijn sociale vaardigheden door deze af te stemmen op de groep)
  • Groepsreflectie (samen terugkijken op het resultaat)
  • Vertrouwen is geen stabiele persoonlijkheidseigenschap
  • Vertrouwen speelt tussen individuen en is dynamisch
  • Vertrouwen is de bereidheid om het risico te nemen om zich tegenover de andere groepsleden kwetsbaar op te stellen.
  • Om goed te kunnen functioneren in een groep heb je interactie, vertrouwen en openheid nodig. Meer diversiteit zorgt voor meer creativiteit, meer meningen en daardoor ontstaan er creatievere oplossingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is Effectieve communicatie?

A

ontvangers interpreteren de boodschap zoals de zender deze bedoeld heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe zorg je voor het zenden van effectieve boodschappen?

A
  • Neem verantwoordelijkheid (ik-boodschap)
  • Wees geloofwaardig en betrouwbaar
  • Concreet en volledige boodschap
  • Verbaal en non-verbaal congruent
  • Herhaal de boodschap via verschillende kanalen
  • Vraag feedback over de ontvangst
  • Stem af op het referentiekader van ontvanger
  • Benoem je gevoelens
  • Zonder oordeel het gedrag van anderen beschrijven (niet interpreteren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is groepsdenken?

A

Het collectieve streven naar unanimiteit dat de groepsleden motivatie ontneemt een realistisch onderzoek naar alternatieve mogelijkheden te doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat houd in de Sociale-identiteitstheorie?

A

om positieve sociale identiteit te verwerven, zijn we op zoek naar een manier om onze eigen groep positief te onderscheiden van andere groepen. Volgens deze theorie streven we ernaar om ons gevoel van eigenwaarde te versterken. We kunnen ons gevoel van eigenwaarde versterken door de groepen waarvan wij lid zijn positiever te beoordelen dan de groepen waarvan wij geen lid zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat houd in de Sociale categoratisatietheorie?

A

de sociale vergelijking van groepen is gebaseerd op de waargenomen negatieve interdependentie tussen de eigen groep en andere groepen. (wij vs. zij)

24
Q

War zijn de voorwaarden van groepsdenken?

A
  • Sterke cohesie/hechte groep
  • Isolement (de groep komt niet meer in aanraking met andere meningen)
  • Slechte besluitvormingsprocedures (geen standaardmethodes om afwijkende standpunten te overwegen)
  • Directief leiderschap (leider beheerst discussie en maakt zijn wensen kenbaar)
  • Stress en weinig hoop (leden hebben het gevoel dat de groep wordt bedreigd
  • Norm van eensgezindheid (je weet dat je geen andere mening mag hebben)
25
Q

Welke groepsinteracties staan effectieve probleemoplossing in de weg?

A
  • Communicatieproblemen (luisteren)
  • Onvermogen om unieke informatie uit te wisselen
  • Focus op incompetent groepslid
26
Q

Wat werkt wel bij conflict oplossen?

A
  • Overkoepelende doelen
  • Doel wordt niet geassocieerd met 3e partij
  • Doel wordt niet opgevat als ‘lijmpoging’
  • Zet competitieve relatie om in coöperatieve
27
Q

Wat betekend De-categoriseren ivm Sociale categorisatie?

A

richt je aandacht op persoonlijke kenmerken van leden van andere groepen, hierdoor komende gebreken van de categorische stereotypen naar voren en gaan we andere groepen als minder homogene eenheden zien

28
Q

Wat betekend Re-categoriseren ivm Sociale categorisatie?

A

andere categorie creëren waardoor er meer mensen binnen de categorie vallen.

29
Q

Wat betekende vooroordelen?

A

vijandige of negatieve attitudes ten aanzien van leden van bepaalde groeperingen die uitsluitend gebaseerd zijn op het feit dat zij lid zijn van de desbetreffende groep.

30
Q

Benoem en leg uit de 3 Componentenbenadering van attitudes

A
  • Vooroordelen: affectief component (vaak negatieve attitudes en gevoelens)
  • Stereotypen: cognitief component (positieve en negatieve kenmerken passend bij leden van een bepaalde groep, die uitsluitend op basis van hun lidmaatschap worden toegeschreven)
  • Discriminatie: gedragscomponent (op basis van kennis of gedrag kies je hoe je daarop reageert)
31
Q

Wat is een Fundamentele attributiefout?

A

de neiging om dispositionele attributies te maken over een hele groep mensen.

32
Q

Wat betekend Blaming the victim?

A

De neiging om individuen de schuld te geven (dispositionele attributies te maken) van hun slachtofferrol, meestal ingegeven door het verlangen om de wereld als een rechtvaardige plek te beschouwen.

33
Q

Wat houd in Self-fulfilling prophecy?

A

Situatie waarbij mensen (1) een verwachten hebben over hoe iemand is, die (2) van invloed is op de manier waarop ze zich tegenover die persoon gedragen, waardoor (3) die persoon zich consistent met deze verwachting gaat gedragen, zodat (4) hun verwachting uitkomt.

34
Q

Wat zijn de 4 componenten van het zelf? en leg uit.

A
  • Zelfkennis: onze overtuigingen over wie wij zijn en de manier waarop wij deze informatie verwoorden en ordenen
  • Zelfcontrole: de manier waarop wij plannen maken en besluiten uitvoeren
  • Impressiemanagement: de manier waarop we onszelf aan anderen presenteren, waarbij wij proberen ervoor te zorgen dat ze ons zien zoals wij gezien willen worden
  • Zelfvertrouwen: de manier waarop we over onszelf denken
35
Q

Wat betekend Zelfsabotage (self-handicaping)?

A

strategie waarbij mensen voor zichzelf obstakels en excuses creëren zodat zij bij een mislukking niet zichzelf de schuld hoeven geven.

36
Q

Wat is sociale vergelijking? (opwaartse en neerwaartse)

A

het idee dat we over onze eigen vaardigheden en attitudes leren door onszelf te vergelijken met andere mensen.
Opwaartse vergelijking: onszelf vergelijken met mensen die beter scoren op een bepaalde eigenschap of vaardigheid dan wijzelf
Neerwaartse sociale vergelijking: onszelf vergelijken met mensen die slechter scoren op een bepaalde eigenschap of vaardigheid dan wijzelf.

37
Q

Wat betekend Sociale afstemming?

A

het proces waarin mensen attitudes van elkaar overnemen. Dit proces kan zich ook onbewust afspelen.

38
Q

Wat betekend Fixed mindset?

A

het idee dat we een bepaalde capaciteit in een bepaalde mate bezitten en dat dit gegeven onveranderlijk is

39
Q

Wat is een Growth mindset?

A

het idee dat onze capaciteiten kneedbare kwaliteiten zijn die we kunnen cultiveren en ontwikkelen.

40
Q

leg uit zelfbewustzijnstheorie. (3 uitgangspunten)

A
  • Zelfbewustzijn (self-awareness): de handeling van het denken over onszelf
  • Zelfbewustzijnstheorie: idee dat wanneer mensen hun aandacht op zichzelf richten, ze hun gedrag evalueren en het vergelijken met hun innerlijke normen en waarden.
  • Causale theorieën: theorieën over de oorzaken van eigen gevoelens en gedragingen. Het feit blijft echter dat introspectie naar onze vroegere handelingen en huidige gedachten niet altijd het juiste antwoord oplevert op de vraag waarom we ons voelen zoals we voelen.
41
Q

leg uit Zelfkennis door middel van zelfobservatie. (2 uitgangspunten)

A
  • Zelfperceptietheorie: theorie die stelt dat wanneer onze attitudes en gevoelens onzeker of ambigu zijn, we onze conclusies daarover baseren op observaties van ons gedrag en de situatie waarin dat gedrag voorkomt.
  • Attributietheorie: de manier waarop mensen conclusies trekken over andermans attitudes en gedragingen door het gedrag van diegene te observeren.
42
Q

Wat is Intrinsieke motivatie?

A

verlangen om ergens aan te beginnen omdat je ervan geniet of het interessant vindt.

43
Q

Wat is Extrinsieke motivatie?

A

verlangen om ergens aan te beginnen vanwege externe beloningen of druk
• Taakafhankelijke beloningen: beloningen die gegeven worden voor het uitvoeren van een taak, ongeacht hoe goed dat gebeurt.
• Prestatieafhankelijke beloningen: beloningen die gebaseerd zijn op hoe goed een taak wordt uitgevoerd

44
Q

Wat is Overrechtvaardigingseffect?

A

de neiging van mensen om de oorzaken van hun gedrag te zoeken in dwingende extrinsieke motivaties, waardoor ze de invloed van intrinsieke redenen overschatten.

45
Q

Wat is Cognitieve dissonantie?

A

drijfveer of onaangenaam gevoel van spanning dat wordt veroorzaakt door twee of meer onverenigbare cognities. Volgens latere definities wordt cognitieve dissonantie veroorzaakt door het feit dat men een handeling verricht die in tegenspraak is met de gebruikelijke positieve opvatting van zichzelf.

46
Q

Cognitieve dissonantie leidt altijd tot een bepaalde spanning en als reactie daarop proberen we haar te reduceren.
Benoem de drie manieren om dissonantie te reduceren

A
  1. Door ons gedrag te veranderen zodat het in overeenstemming komt met de dissonante cognitie.
  2. Door te proberen ons gedrag te rechtvaardigen, door een van de dissonante cognities te veranderen.
  3. Door te proberen ons gedrag te rechtvaardigen, door nieuwe cognities toe te voegen.
47
Q

Wat is Zelfbevestiging?

A

een populaire manier om dissonantie te verminderen door een nieuwe cognitie toe te voegen, is zelfbevestiging, waarbij iemand zich op één of meer van zijn goede eigenschappen richt om de aandacht van het slechte gedrag af te leiden.

48
Q

Wat betekend Postdecision dissonance?

A

dissonantie die optreedt nadat men een beslissing heeft genomen en die over het algemeen wordt gereduceerd door de aantrekkelijkheid van het gekozen alternatief te vergroten en die van de verworpen alternatieven te verlagen.

49
Q

Wat betekend Lowballing?

A

de illusie van onherroepelijkheid. De onherroepelijkheid van een beslissing leidt altijd tot een verhoging van de dissonantie en de motivatie die te reduceren.

50
Q

Wat betekend Prosociaal gedrag?

A

elke handeling die gericht is op het welzijn of welbevinden van een ander.

51
Q

Wat betekend Altruïsme?

A

het verrichten van een handeling ten gunste van een ander zonder daar zelf enig belang of voordeel bij te hebben.

52
Q

Leg uit Empathie-altruïsme hypothese

A

het idee dat wanneer we empathie voelen voor iemand, we die persoon puur om altruïstische redenen proberen te helpen, ongeacht of dat ons iets oplevert.
• Voorwaarden:
o Opmerken/beseffen dat iemand hulp nodig heeft
o Degene die hulp nodig heeft een warm hart toedragen
o Het vermogen hebben om je in die ander te verplaatsen

53
Q

Wat betekend Empathie?

A

het vermogen om zichzelf in een ander te verplaatsen en om gebeurtenissen en emoties net zo te ervaren als de ander.

54
Q

Benoem de drie verschillen in prosociaal gedrag

A
  • Hulpvaardig gedrag komt meer voor in kleine steden in verschillende landen. Een van de mogelijkheden is dat mensen die in kleinere gemeenschappen opgroeien eerder altruïstische waarden internaliseren.
  • Urban overload-hypothese: de theorie dat mensen die in steden wonen voortdurend overspoeld worden door prikkels en dat ze zichzelf terugtrekken om te voorkomen dat ze erdoor overweldigd worden.
  • Het blijkt dat mensen vaak leden van beide groepen (in- en out-group) helpen, maar om verschillende redenen. We voelen eerder empathie voor leden van onze in-group. Meestal gaat het bij out-groups omdat er voor ons wat in zit.
55
Q

Wat is de Omstandereffect (bystander effect)?

A

hoe groter het aantal omstander dat getuige is van een noodgeval, hoe kleiner de kans dat een van hen het slachtoffer te hulp komt.

56
Q

leg de vijf stappen uit van Omstanderseffect

A
  • De gebeurtenis als een noodgeval interpreteren
    De volgende factor die bepalend is voor de vraag of iemand helpt, is namelijk of de omstander de gebeurtenis als een situatie interpreteert waarin hulp moet worden geboden.
  • Pluralistische onwetendheid: mensen denken dat anderen een situatie op een bepaalde manier interpreteren, terwijl zij dit helemaal niet doen.
    • Als de gebeurtenis onduidelijk is zullen mensen in groepen elkaar ervan overtuigen dat er niets mis is.
  • Verantwoordelijkheid nemen
    • Spreiding van verantwoordelijkheid: het verschijnsel waarbij het verantwoordelijkheidsgevoel van elke omstander afneemt naarmate het aantal getuigen toeneemt.
    • Wanneer er een persoonlijk aan mensen wordt gericht, dan voelen ze zich eerder geroepen om te helpen, ook al zijn er een heleboel anderen aanwezig.
    • Publiek zelfbewustzijn lijkt een goede oplossing voor het omstanderseffect.
  • Weten hoe je moet helpen
    Als alle stappen van de beslisboom zijn doorlopen moet er nog aan één voorwaarde worden voldaan. Er moet worden bepaald wat voor hulp van toepassing is. als mensen niet weten welke vorm van assistentie ze moeten bieden, zijn ze natuurlijk niet in staat om te helpen.
  • Besluiten om te helpen
    Zelfs als precies weet welke hulp er nodig is, is er nog een aantal redenen waarom je zou kunnen besluiten om niet in actie te komen:
    • Niet gekwalificeerd om juiste hulp te verlenen
    • Bepalen of de kosten van behulpzaamheid niet te hoog zijn.