Psychodiagnostiek Flashcards
Hoe wordt het diagnostisch proces beschreven?
Als een inductief-deductief proces dat zich afspeelt rond 5 basisvragen.
Proces = gemodelleerd naar de empirische cyclus voor het beantwoorden van een onderzoeksvraagstelling
Test Fairness
Het eerlijk testen van verschillende groepen
Diagnostische referentiekaders
1) Individuele verschillen
2) Ontwikkeling
3) Context
Diagnostische referentiekader: individuele verschillen
Overtuiging dat we (problematische) gedragingen kunnen begrijpen/verklaren door naar de individuele verschillen te kijken.
Diagnostische referentiekader: ontwikkeling
Ervan uitgegaan dat we gedragingen kunnen begrijpen/verklaren door de ontwikkeling in de tijd te bestuderen.
Diagnostische referentiekader: context
Overtuiging dat gedragingen pas begrepen/verklaard kunnen worden als deze veranderd of in stand gehouden worden door oorzaken (gebeurtenissen, interventies). Kortom: de (manipuleerbare) sociale context.
Tests
Gebaseerd op een construct data gedefinieerd is binnen een referentiekader. Afgebeeld in een model dat na toetsing adequaat blijkt.
Wat bepalen referentiekaders?
De manier waarop gedragingen beschreven, begrepen en verklaard worden en bijgevolg de diagnostiek en behandeling.
Criteria kwaliteitsbepaling referentiekader persoonlijkheid (Van der Werff)
1) Zijn de elementen en relaties uit de theorie getoetst en wat is het resultaat?
2) Is de theorie zo opgeschreven dat toetsing mogelijk is?
3) Is de theorie inspiratiebron geworden van empirisch onderzoek?
4) Is er onderzoek gedaan naar praktische toepassingen van de theorie en wat is het resultaat?
We gebruiken deze criteria om de referentiekaders te waarderen.
Toppers referentiekaders Van der Werff
1) Eigenschapsbenadering
2) Biopsychologische benadering
3) Orthodoxe sociale-leertheorieën
Eigenschapsbenadering
Is succesvol en heeft deze een ruim aanbod aan betrouwbare en valide intelligentie- en persoonlijkheidstests geleid.
Biopsychologische benadering
Stamt uit de contextbenadering waarin gedragingen verklaard worden door ingrepen/manipulaties. Ook wel reductionistisch genoemd is het succesvol in het veranderen van gedragingen, cognities en emoties.
Sociale leertheorieën
Behoren ook tot contextbenadering. Ontwerpen van effectieve interventies. Cliënt wordt beschouwd als een resultante van zijn waargenomen reinforcement-geschiedenis en de afhankelijke variabele is beperkt tot een precies omschreven gedrag. Dit referentiekader levert niet veel instrumenten op. Diagnosticus zal zelf steeds het te beïnvloeden gedrag moeten bepalen, er een meting voor moeten construeren, een experimenteel ontwerp kiezen en een succescriterium vaststellen.
Middenklassers (Van der Werff)
Delen van de psychoanalyse (egopsychologie = studie naar identiteitsontwikkeling).
- projectieve tests
- instrumenten meten ontwikkelingsstadia ego- en identiteitsontwikkeling
Ondermaatsen (Van der Werff)
- groot deel van de psychoanalyse
- Humanistische psychologie
- Existentiële psychologie
Welk referentiekader = meest vruchtbaarste?
Individuele verschillen.
context = ook van betekenis, maar daar moet de diagnosticus zelf het te meten gedrag bepalen.
Individuele verschillenbenadering - klassieke testtheorie
Een foutenmodel en gaat bijgevolg alleen over de zuiverheid van een meting.
Individuele verschillenbenadering - moderne testtheorie (IRT)
Theorie over een gedraging (een latente trek) waarmee de kans beschreven wordt dat een persoon en gegeven een bepaalde waarde op een latente trek “ja” zegt op een vraag of een taak goed oplost.
Het gat niet over fouten, maar over iets inhoudelijks.
De IRT = minitheorie over een beperkte gedraging.
Wat is een prototype van de individuele verschillenbenadering?
Spearman’s g-factor van de intelligentie.
2e referentiekader: Ontwikkelingsbenadering
Gaat over de ontwikkeling van gedragingen door de tijd heen (lineair, negatief versnellende of exponentiële toename).
3e referentiekader: Context
Gaat het meestal om de effecten van een interventie op de toe- of afname van een gedraging.
Wat is de Standards for Educational and Psychological Tests (APA)
Criteria om tests, testpraktijken en testgebruik te evalueren. 7 criteria:
1) Uitgangspunten van de testconstructie
2) kwaliteit van het testmateriaal
3) Kwaliteit van de handleiding
4) Kwaliteit van de normen
5) Kwaliteit van de betrouwbaarheidsgegevens
6) Begripsvaliditeit
7) Criteriumvaliditeit
Wat is de belangrijkste informatie over een test?
Betrouwbaarheid en validiteit
Criteria Evers bij belangrijke beslissingen
r < .80 = onvoldoende
.80 - .90 = voldoende
> .90 = goed
Criteria Evers bij minder belangrijke beslissingen
r < .70 = onvoldoende
.70 - .80 = voldoende
> .80 = goed
Criteria Evers bij test die experimenteel (groepsniveau) zijn
r < .60 = onvoldoende
-60 - 70 = voldoende
> .70 = goed
Waarmee kan het idee van betrouwbaarheid weergegeven worden?
Standaard meetfout (Se).
Herhaaldelijk testen met dezelfde test -> gemiddelde van als ie metingen de verwachte waarde/ware scores zijn -> nu wijken afzonderlijke scores daarvan doorgaans af -> spreiding rond dat gemiddelde = index voor betrouwbaarheid.
Spreiding groot = meting niet betrouwbaar
Standaardmeetfout
= de spreiding in de errorscores die gelijk is aan de spreiding van de test vermenigvuldigd met de wortel uit (1 - betrouwbaarheidscoëfficiënt).
bv Cronbach alpha of test-hertestcoëfficient -> hoog -> Se laag.
Voor validiteit zijn geen vuistregels gegeven maar wat zegt Cohen?
Heeft vuistregels gegeven voor de hoogte van de validiteitscoëfficiënten = true correlatie (samenhang) tussen predictor en criterium:
r = .10 = laag / verwaarloosbaar r = .30 = gemiddeld r = .50 = hoog
Controverse in de wijze van integratie van de informatie
Klinisch vs statistisch predictie
Klinische predictie
- ervaring
- dialoog
- dossier
- objectieve testen/vragenlijsten
- geen formule
Statistische predictie
- niet met het hoofd - formule
- uitslag is kansuitspraak
Meehl belangrijke plaats discussie klinisch vs statistische predictie
Onderzoek: statistische methode is 19 van de 20x beter.
Tekortkomingen klinisch
1) Oordelaar categoriseert iemand vaak op slechts 1 in het oog springend kenmerk dat er voor de diagnose niet zoveel toe doet
2) Houdt geen rekening met de relatieve frequenties van categorieën
3) Clinicus laat saillante informatie zwaar wegen ook al draagt deze minder bij dan niet-saillante statistische info
4) Houdt geen rekening met de omvang van de steekproef
5) Clinici nemen ecovariatie en correlatie niet goed waar
6) Hebben geen inzicht in het verschijnsel regressie naar het gemiddelde.
Wat is regressie naar het gemiddelde
Dit houdt in dat hij niet perfect betrouwbare waarnemingen en een extreme score de kans groot is dat bij herhaalde meting die score minder extreem is.
Vertekeningen in het informatieverwerkingsproces (Hogarth, gebreken in het beoordelen en voorspellen van gedragingen en verschijnselen door lekenbeoordelaar)
1) Availability-heuristiek -> de oordelaar acht gebeurtenissen waarschijnlijker als hij ze snel uit zijn geheugen kan oproepen
- neemt selectief waar
- houdt geen rekening met de frequentie van
verschijnselen
- gaat af op concrete, directe info en niet op d meer info
bevattende statistieken over de jaren
- gelooft in een feitelijk niet bestaande samenhang
tussen variabelen
- is gevoelig voor volgorde-effecten in de gegevens
- stelt geen kritische vragen bij mooi logisch
weergegeven data
2) Bij de verwerking van info doet zich oa voor:
- nieuwe, niet kloppende info wordt niet meegewogen
- groepsprocessen worden onderschat
- gebruikt te pas en te onpas vuistregels
- beoordeelt een gebeurtenis ten onrechte als lijkend op
een andere gebeurtenis die hij al kent
- maakt schattingen obv niet-representatieve gegevens
- geeft achteraf goede verklaringen en beschouwd die
als de juiste
- voorspelt ogv extreme waarden terwijl de gegevens
niet perfect betrouwbaar zijn
- houdt geen rekening met onzekerheid
- oordeelt oppervlakkig en onder tijdsdruk
- selecteert onder spanning niet zorgvuldig
- voegt zijn oordeel naar dat van anderen, vooral onder
druk
- vertrouwt “meer van hetzelfde info” ook al heeft die
geen enkele nieuwswaarde
3) Bij het beoordelen van de uitkomst van de info:
- de manier waarop naar dezelfde info wordt gevraagd is
soms van invloed op het antwoord
- de schaal waarop de kwantitatieve info wordt
weergegeven is van invloed
4) Omgaan met feedback die op de info volgt, neemt oordelaar vak alleen bevestigende info serieus
- geen inzicht in het verschijnsel kans, succes schrijft hij
toe aan eigen kunnen, falen aan omstandigheden
- reconstrueert gebeurtenissen uit het geheugen en
gelooft in de juistheid daarvan
Waar zijn diagnostici en clinici gevoelig voor
1) 1e indruk
2) Zoeken bevestiging van hun 1e hypothese
3) nemen ogv stereotypen samenhangen waar die er niet
zijn
4) Laten zich leiden door theoretische preoccupaties
5) Hechten te veel waarde aan een bevestigende
testuitslag en houden geen rekening met het feit dat
sommige verschijnselen heel zeldzaam zijn.
Wat is foreclosure
Het vroegtijdig stoppen met zoeken naar verklaringen.
Waarop is de kwaliteitszorg in het diagnosticeren op gericht?
- Verbetering van resultaten
- Toename tevredenheid cliënten
- Beperking risico’s
Ethische regels
- geen discriminatie
- geen misbruik van deskundigheid of overwicht
- geen middelen hanteren die waardigheid cliënt
aantasten - geen andere dan professionele relatie onderhouden
- relaties weigeren die het moeilijk maken om zich aan de
ethische code te houden - geen bovenmatige verwachtingen wekken bij de cliënt
- verplichting tot geheimhouding
- dossier min. 1 jaar bewaren en ontoegankelijk houden
voor niet-bevoegden - cliënt mag altijd beslissen over het aangaan en
beëindigen van een professionele relatie
Betekenissen test fairness in APA
1) Belangrijkste: ontbreken van bias.
2) Gelijke behandeling van personen in het testproces
3) Gelijkheid van uitkomsten van testen
4) Gelijke gelegenheid om iets te leren
(5) Geteste zelf oneerlijk zijn.
Doel intakegesprek
1) Infoverzameling (om antwoord te kunnen geven op de
vraag waarmee de cliënt zich aanmeldt)
2) Opbouwen professionele werkrelatie
Voorwaarden intakegesprek
1) Omgeving
2) Kennis
3) Vaardigheden gespreksleider
Basisvaardigheden intake gespreksleider (Carl Rogers)
1) Empathie
2) Onvoorwaardelijke positieve acceptatie
3) Echtheid
Specifieke gespreksvaardigheden intake (Lang en Van der Molen)
1) Luisteren
2) Adequate vragen stellen
Goed luisteren bevat
- omgaan met stiltes
- non-verbale vaardigheden
- prettig oogcontact
- verbale vaardigheden
- verbaal volgen
- korte parafrases
Overige:
- reflecteren op gevoel
- concretiseren
- structureren en samenvatten
Wat dient er in het intakegesprek als doel vastgesteld te worden?
1) Hulpvraag
2) Organisatie in staat deze te beantwoorden
3) Soort behandeling geschikt
3) Waar cliënt beter naar toe kan
Hoekstra - 5 onderwerpen voor intake
1) Klachten (aard, situaties, begin, verloop, gevolgen)
2) Omstandigheden (relatie met en reactie van personen
uit directe omgeving van cliënt, werk of opleiding,
dagelijkse bezigheden)
3) Persoonlijkheidsontwikkeling (gezin van herkomst)
4) Verdere levensloop (kwaliteit van relaties met anderen)
5) Hulpvraag
Coyle - 11 onderwerpen voor intake
1) Reden aanmelding/aanmeldingsklachten
2) Stemming en angst
3) Impulscontrole en suïcidaliteit
4) Huidig sociaal, academisch en beroepsfunctioneren
5) Aanwezigheid sociale steun
6) Omgevingsfactoren (basale levensbehoeften - woning,
financiën)
7) Ontwikkelingsfactoren die van invloed kunnen zijn op de
klachten
8) Medische voorgeschiedenis (incl. familie)
9) Middelengebruik
10) Contact politie of rechterlijke macht
11) Vegetatieve symptomen
Verschil somatische en geestelijke gezondheidszorg
Somatisch: uitsluitingscriterium -> het systematisch uitsluiten van bep aandoeningen.
Geestelijk: insluitingscriterium -> steeds meer info verzamelen om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen.
Leeftijd gesprek
Coyle: Volwassenheid:
- Vroege = 18 - 40 jaar
- Midden = 40 - 60 jaar
- Latere = 60 - 70 jaar
- Late = > 70 jaar
Thema’s levensfase.
Belangrijke thema’s naar levensfase (Coyle)
Vroege:
- (on)afhankelijkheid ouderlijk gezin
- vermogen stabiele intieme relaties aan te gaan
- krijgen en opvoeden van kinderen
- doelen in opleiding en loopbaan
Midden:
- al dan niet bereiken van werk- en gezinsdoelen
- verantwoordelijkheid voor ouders
- dood grootouders/ouders
- verminderde verantwoordelijkheid voor kinderen
- veranderingen in fysieke verschijning
Latere:
- acceptatie situatie rond gezin en carriere
- omgaan verminderd fysiek vermogen
- accepteren verlies familieleden
- toenemend moeten vertrouwen op de zorg eigen kinderen / anderen
Late:
- omgaan afnemende gezondheid
- afhankelijkheid zorg door anderen
- voorbereiding dood
Wat wordt met de introductie en verbetering van de classificatiesysteem DSM verbeterd?
Criteriumvariantie
Waarom werden beoordelingsschalen en gestructureerde interviews ontwikkeld?
Om de informatievariatie te verkleinen, om er voor te zorgen dat gespreksleiders dezelfde info gebruiken om tot hun oordeel te komen.
Belangrijkste kenmerk beoordelingsschalen
Vragen van de beoordelaar een gestandaardiseerde beoordeling op een aantal vooraf vastgestelde onderwerpen = het gestructureerde klinische oordeel als product.
Het proces niet vooraf vastgelegd.
Belangrijkste kenmerk gestructureerde interviews
Min of meer letterlijk voorgeschreven vragen bevatten om in het gesprek met de cliënt tot een oordeel te komen.
Hier ligt de nadruk op het proces.
Verschillen tussen beoordelingsschalen en gestructureerde interviews op diverse aspecten
1) de breedte
2) de diepte
Breed instrument: bestrijkt een groot aantal onderwerpen of stoornissen, maar elke daarvan relatief oppervlakkig, bv: SCID-II, interview om de persoonlijkheidsstoornissen volgens de DSM in kaart te brengen.
Diep instrument: gaat uitgebreid in op een specifieke stoornis of categorie stoornissen, bv: PCL-R, beoordelingsschaal om de mate van psychopathologie in kaart te brengen
Voordelen gestructureerde interviews (Rogers)
1) Een beter vast te stellen en hogere betrouwbaarheid,
vooral die tussen verschillende beoordelaars
2) Een betere inschatting van de ernst van de klachten,
doordat aan de gespreksleider wordt gevraagd om de
ernst aan te geven op een schaal
3) Een reductie van zowel informatievariatie als
criteriumvariantie
4) Een grotere omvattendheid: binnen ‘t traditionele
gesprek loopt de gespreksleider het gevaar dat hij op
de 1e indruk/klacht afgaat, terwijl gestructureerde
interviews de onderzoeker dwingen om diverse
terreinen van het functioneren te screenen.
Nadelen gestructureerde interviews
1) Afname kost relatief veel tijd
2) Regelmatige hertraining nodig
3) Gespreksleider routinematig gaat werken en te weinig
oog houdt voor belangrijke signalen van de cliënt
4) Interviews over het algemeen sterk gebaseerd op het
medische model en (daarmee) op het opsporen van
stoornissen. Andere aspecten ook van belang:
hulpvraag, reden voor verandering
5) Zelfs bevatten de interviews die het breedst mogelijke
scala aan psychische stoornissen onderzoeken niet
alle mogelijke diagnoses.
Wat is kappa?
De maat voor het berekenen van de interbeoordelaars-betrouwbaarheid. Deze weerspiegeld de mate van overeenstemming en corrigeert daarbij voor kansbevindingen en voor de prevalentie van stoornissen in de betreffende populatie.
Waarde van kappa
- Negatief als: beoordelaars het slechter doen dan puur
ogv kans was te verwachten. - 0: als beoordelaars het niet beter doen dan volgens kans
- positief: als ze het beter doen
Wat is SCID
Structured Clinical Interview for DSM-IV Disorders
SCID (SCID-I voor As-I en SCID-II voor As-II) = semi-gestructureerd klinisch interview voor de classificatie van psychische stoornissen op As-I en As-II.
SCID heeft classificatie tot doel.
Versies van de SCID
- onderzoeksversie (cliënt en niet-cliëntversie)
- klinische versie
Onderzoeksversie SCID 10 modules
1) Stemmingsepisodes
2) Psychotische en aanverwante symptomen
3) Psychotische stoornissen
4) Stemmingsstoornissen
5) Middelengebruik
6) Angststoornissen
7) Somatoforme stoornissen
8) Eetstoornissen
9) Aanpassingsstoornissen
10) Overige stoornissen die alleen worden nagevraagd als daar aanwijzingen voor zijn (zoals acute stressstoornis of een hypomane episode)
Klinische versie SCID
= verkort interview waarbij alleen de meest voorkomende diagnoses worden uitgevraagd, subtypes worden daarbij niet onderscheiden.
Beperkingen SCID
- sterke gebondenheid aan DSM classificatie
- te weinig dimensioneel ervaren
- enkele psychische stoornissen zijn niet in het interview opgenomen.
SCID-II
Gestructureerd klinisch interview voor As-II (persoonlijkheidsstoornissen). De scores op de SCID-II moeten in relatie worden gezien met mogelijke As-I stoornissen (klinische syndromen).
MINI
Mini International Neuropsychiatric Interview
Gestructureerde diagnostisch interview waarmee op systematische wijze DSM en ICD-10 classificaties kan vaststellen.
Gestructureerd uitvragen van psychische stoornissen volgens DSM
- DIVA: Diagnostisch Interview Voor ADHA bij
volwassenen - ADI-R: Autistisch Diagnostisch Interview-Revised
SRZ-I, PANSS, PCL-R
- Sociale Redzaamheid Interview
- Positive and Negatieve Syndrome Scale
- Psychopathie Checklist-Revised
Interviews voor epidemiologisch onderzoek
- DIS: Diagnostic Interview Schedule
- CIDI: Composite Iinternational Diagnostic Interview
Welke beoordelingsschaal is bedoeld om de diagnostiek van psychische verschijnselen die bij verschillende psychische stoornissen kunnen voorkomen te standaardiseren?
SCAN (voorheen PSE)
Schedules for Clinical Assessment in Neuropsychiatry
Present State Examination
Hoofdcategorieën SCAN
1) Waan- en hallucinatiesyndromen
2) Gedrags-, spraak-, en andere syndromen
3) Specifieke neurotische syndromen
4) Niet-specifieke neurotische syndromen
Beoordelingsschaal voor jeugdigen en adolescenten
HONOS = Health of the Nation Outcome Scales HONOSCA = aparte variant voor jeugdigen en adolescenten.
Beoordelingsschaal op psychisch en sociaal functioneren in kaart te brengen.
Subschalen HONOS
1) Gedragsproblemen
2) Beperkingen
3) Symptomatologie
4) Sociale problemen
Waarvoor kan de HONOS gebruikt worden?
1) De ernst van verstoringen in het psychisch en sociaal
functioneren in kaart te brengen
2) Voor het meten van veranderingen op de verschillende
levensgebieden
Welke beoordelingsschaal is ontwikkeld voor de verslavingszorg?
MATE = Meten van Addicties voor Traige en Evaluaties.
Gericht om valide en betrouwbaar cliëntenmerken vast te stellen tbv de indicatie voor zorg en behandeling in de verslavingszorg en tbv de evaluaties van verleende zorg en behandeling.
Wat kan er met de MATE worden vastgesteld?
- gebruik van psychoactieve middelen
- verslavingsbehandelingsgeschiedenis
- diagnoses afhankelijkheid en misbruik volgens DSM
- sterkte van het verlangen naar psychoactieve middelen
Welke beoordelingsschaal kan er worden gebruikt voor OCD?
Yale-Brown Obsessive Compulsive Scale (Y-BOCS) = gestructureerd interview voor obsessieve compulsieve (dwang) symptomen. Meet de ernst van de dwangsymptomen. Tevens inventarisatie van bestaande obsessies en compulsies gemaakt.
2 subschalen:
- obsessies
- dwanghandelingen
Nu ook voor andere klachten gebruikt:
- hypochondrie
- body dismorphic disorder
Onderwerpen begin intakegesprek
- gespreksleider stelt zich voor
- doel van het gesprek
- tijdsduur
- geeft aan welke info er al is, welke bron
- bespreekt vertrouwelijkheid (alleen besproken met
behandelteam en word in principe nooit zonder
toestemming van de cliënt aan derden verstrekt, behalve
bij acuut gevaar zichzelf of anderen)
Onderwerpen afsluiting intakegesprek
- Korte samenvatting
- Vragen of er nog vragen/opmerkingen zijn
- Zorgdragen dat het gesprek niet te abrupt plaatsvindt
- Gespreksleider dient in te schatten in welke toestand de
cliënt de deur uitgaat, bv expliciet vragen - Meedelen hoe de verdere procedure zal verlopen
Obstakels intakegesprek
- Gespreksleider
- Cliënt
- Interactie
Aanpak intake depressieve cliënten
- Gesprek verloopt vaak moeizaam
- Tempo ligt laag
- Cliënt is lusteloos, heeft niet veel te vertellen en geeft
korte antwoorden - Daarom bij deze cliënten goed om te letten op de eigen
verwachtingen en doelen en zich erop in te stellen dat er
minder dan gebruikelijk informatie wordt verzameld - Verstandig om prioriteiten te stellen en meer tijd te
nemen of meer gesprekken te plannen - Gespreksleider moet meer steun geven dan gebruikelijk
en dieper ingaan op de sterke kanten van de cliënt. - Suïcidegedachten en -wensen moeten expliciet worden
uitgevraagd.
Aanpak intake angstige cliënten
- Cliënt op zijn gemak voelen en dat het contact
vertrouwd genoeg is om over de angst te praten - Bij een sociale fobie of ontwijkende persoonlijk-
heidsstoornis is dit moeilijker door de angst van de cliënt
om te worden afgewezen. - Schaamte voor eigen gedrag kan naast angst een
obstakel vormen.
Aanpak verslavingsproblematiek cliënten intake
- Cliënten ontkennen of bagatelliseren hun problemen en
geven daardoor vage of onjuiste antwoorden. Extra
aandacht besteden aan de probleemdefinitie en
motivering.
Aanpak somatiserende en hypochondere cliënten intake
- Deze cliënten zitten liever bij de dokter dan bij een
psycholoog -> doel duidelijk aangeven en wat de cliënt
hier niet kan verwachten. - Afhankelijk van de doelstelling moet worden besproken
dat het niet in 1e instantie gaat om de vermindering van
de lichamelijke klachten, maar om psychodiagnostiek en
behandeling van de (over)bezorgdheid. - Ook in het vervolg van het contact dient de gesprekleider waakzaam te blijven op het gegeven dat de cliënt liever een doorverwijzing heeft naar een medisch specialist.
- Nooit toe laten verleiden geruststelling op het somatische vlak te geven (=dokter) -> is zinloos.
Aanpak psychotische cliënten intake
- Voeren van een gesprek soms nauwelijks mogelijk ivm
contact met realiteit kwijt - Onderscheid maken tussen psychotische en niet-
psychotische uitingen van de cliënt. Slechts weinig
cliënten zijn continu psychotisch en veel cliënten zijn
aanspreekbaar op hun niet-psychotische deel - Gesprek verloopt vaak chaotischer aangezien
psychotische uitingen interfereren - Afhankelijk van de inhoud en doel van het gesprek ->
vaak geadviseerd om psychotische uitingen te negeren
(dan dan niet met een opmerking hierover) en bewust in
te gaan op de niet psychotische uitingen, die hierdoor
worden bekrachtigd. - Bij psychotische cliënten met een paranoïde waan kan
extra probleem voordoen. Complettheorieën.
Welke technieken kun je inzetten bij het vermijden van weerstanden/strijd
- Motiverende gesprekstechnieken (weerstand vermijden,
aansluiten bij motivatie) - Positief etiketteren
Doel crisisgesprek
- Crisis verminderen/verdwijnen.
- Wat is directe aanleiding voor crisis?
- Houding gespreksleider: directiever en doelgericht
Wat vormt de afsluiting van de intakefase?
Het adviesgesprek.
Stappen slechtnieuwsgesprek (Voorendonck)
1) Voorbereiding
- alle info op een rijtje
- geschikt tijdstip
- geschikte mensen
2) Meedelen slechte nieuws
3) Stoom afblazen, ruimte geven voor emotie
4) Uitwerking van de boodschap
5) Uitzicht op de toekomst, zoeken naar oplossingen
Observatie
= waarneming, met de bedoeling conclusies te trekken.
In de klinische psychologie meestal gedragsobservatie.
In NL slechts beperkt aantal gestandaardiseerde observatiemethoden die bruikbaar zijn voor de praktijk.
Bij welke soort cliënten wordt gedragsobservatie gebruikt en waarom?
Gedragsobservatie wordt vnl gebruikt bij cliënten die niet op een andere testmethode getest kunnen worden:
- kinderen
- licht verstandelijke beperking (LVB)
- cliënten met autisme
- autisme aanverwante stoornissen
- andersoortige ernstige psychopathologie (psychosen,
dementerende)
COTAN: onderscheidt beoordelingsschalen en observatieschalen
Beoordelingsschaal = schriftelijke gedragsbeoordeling mbv psycholoigsche kennis (taxatie).
* Anamnese, intake en klinisch interview vormen soms
elementen van de beoordelingsschaal
Observatieschaal = schriftelijke gedragsbeoordeling mbv observatie (constatering). Onderdelen = subschalen.
* Observatie-instrumenten: instrumenten waarin de
observatie zelf op een gestructureerde wijze
plaatsvindt.
Verschil observatie tijdens afnemen test en tijdens interview
Observatie tijdens het afnemen van een test is de situatie gestandaardiseerd.
Welke gedragsaspecten zijn goed te observeren in een testsituatie?
- werkhouding
- werktempo
- reactie op stress
Observatie kan beïnvloed worden door allerlei processen (bewust/onbewust). Bronnen van fouten
1) Leniency-effect
De neiging om vrienden en bekenden hoger in te
schatten op bepaalde eigenschappen
2) Halo-effect
Neiging om alle eigenschappen te beoordelen in de
richting van een algemene indruk ipv op zichzelf
staand
3) Logicafout
Neiging om gelijksoortige oordelen te geven op
eigenschappen die logisch met elkaar verbonden
lijken, hoewel die eigenschappen in werkelijkheid
geheel los van elkaar kunnen staan.
4) Contrastfout
Neiging om anderen tegengesteld aan zichzelf op een
bepaalde eigenschap te beoordelen
5) De neiging om vooral gemiddelde scores te geven en
extreme oordelen te vermijden.
Actor-observatorfenomeen
Verschijnsel dat personen geneigd zijn de oorzaak van hun eigen gedrag bij externe, situationele factoren te leggen, maar het gedrag van anderen toe te schrijven aan persoonlijkheidskenmerken.
Psychoanalytisch georiënteerde psychologen meer vatbaarder dan gedragstherapeutisch georiënteerde psychologen.
Tversky en Kahneman: 2 heuristieken die van invloed zijn op observatie in klinische context
1) Toegankelijkheid verwijst naar de directe
beschikbaarheid van bepaalde herinneringen.
2) Eerste indruk.
Conclusie tav (gedrags)observatie
- Ongestandaardiseerde onbservaties = riskant.
- Observatie (slechts) een belangrijke rol mag spelen bij
het genereren van hypothesen - Toetsing daarvan altijd in combinatie met andere
methoden moet geschieden.
Gestandaardiseerde observaties
1) Selectiviteit:
Niemand kan alles waarnemen. Echter, observeren
vindt plaats in het kader van een bep vraagstelling.
Deze vraagstelling bep welke gedragingen interessant
zijn -> datgene blijven observeren dat voor de gestelde
vraag van belang is.
2) Molair vs moleculair:
Als eenmaal vastligt wat de inhoud van de observaties
is, moet onderscheid worden gemaakt in het niveau
waarop het gedrag wordt geobserveerd:
a) Molair niveau (globaal) = waarbij grotere,
betekenisvolle eenheden worden beoordeeld (bv
sociaal gedrag)
b) Moleculair niveau = kleinere gedragseenheden (bv
mate waarin een hand trilt, duur van oogcontact,
aantal keer glimlachen)
Validiteit en interbeoordelaarsbetrouwbaarheid bij molair niveau van observatie
- validiteit hoog
- Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid = problematisch
omdat beoordelaar veel meer moet interpreteren dan bij
moleculaire observatie.
Validiteit en interbeoordelaarsbetrouwbaarheid bij moleculair niveau van observatie
- validiteit = lager omdat veel gedragingen alleen op hun
betekenis kunnen worden beoordeeld als de hele
context in aanmerking wordt genomen en in het oordeel
worden verdisconteerd - interbeoordelaarsbetrouwbaarheid = hoog
Wat is altijd een probleem bij observaties, ongeacht de context (thuissituatie, laboratorium etc)
Reactiviteit, Dat de cliënt weet dat hij wordt geobserveerd, hetgeen zijn gedrag beïnvloed.
Problemen observatie thuissituatie
- tijdsinvestering
- zijn de gegevens die dmv observatie zijn verkregen niet
zonder meer te vergelijken met die van anderen - normen ontbreken omdat natuurlijke situatie niet
vergelijkbaar is met die van andere patiënten
Voordelen gestandaardiseerde observaties laboratorium
1) Grote mate van standaardisatie van de situatie, zodat
de gegevens goed kunnen worden vergeleken met
die van anderen
2) De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid relatief eenvoudig
kan worden bepaald doordat verscheidene observatoren
tegelijkertijd achter een oneway screen of op video het
gedrag onafhankelijk van elkaar kunnen beoordelen
Nadelen gestandaardiseerde observaties laboratorium
1) Validiteit, gedrag geobserveerd in laboratorium kan
niet zonder meer gegeneraliseerd worden naar gedrag
in het dagelijkse leven
2) Gedrag in het algemeen, dus ook in het laboratorium
beïnvloedbaar is door variaties in instructie. Dit maakt
de externe validiteit twijfelachtig.
3) Tijdrovend en kan vaak alleen geschieden mbv
bepaalde apparatuur waardoor het voor de
gemiddelde clinicus moeilijk toepasbaar is.
Gestandaardiseerde observaties: Event sampling
Wordt gekozen als men geïnteresseerd is in de inhoud of kwaliteit van specifiek gedrag en evt in de frequentie waarmee dit gedrag voorkomt.
Voor dit type observatie = belangrijk = dat het te observeren gedrag eenduidig is omschreven.
Gestandaardiseerde observaties: Time sampling
Bij dit type observatie wordt op vaste tijdstippen het gedrag geobserveerd, ongeacht wat dat gedrag op dat moment is.
Dit type wordt gekozen als men een indruk wil krijgen in de variatie van bepaald gedrag.
Waar is zelfregistratie met name voor geschikt?
Voor het meten van de frequentie en aard van gedrag en zeker van gedag data voor anderen niet zichtbaar is.
Validiteit en betrouwbaarheid zelfregistratie
Validiteit = evident. Immers de cliënt registreert zijn eigen probleemgedrag.
Betrouwbaarheid = vraagtekens aangezien dit soort registratie een vertekend beeld kan opleveren door al dan niet opzettelijke over- of onderregistratie.
Wat wordt bedoeld met de betrouwbaarheid van een meetmethode?
Stabiliteit van de uitkomsten.