Psychodiagnostiek Flashcards
Hoe wordt het diagnostisch proces beschreven?
Als een inductief-deductief proces dat zich afspeelt rond 5 basisvragen.
Proces = gemodelleerd naar de empirische cyclus voor het beantwoorden van een onderzoeksvraagstelling
Test Fairness
Het eerlijk testen van verschillende groepen
Diagnostische referentiekaders
1) Individuele verschillen
2) Ontwikkeling
3) Context
Diagnostische referentiekader: individuele verschillen
Overtuiging dat we (problematische) gedragingen kunnen begrijpen/verklaren door naar de individuele verschillen te kijken.
Diagnostische referentiekader: ontwikkeling
Ervan uitgegaan dat we gedragingen kunnen begrijpen/verklaren door de ontwikkeling in de tijd te bestuderen.
Diagnostische referentiekader: context
Overtuiging dat gedragingen pas begrepen/verklaard kunnen worden als deze veranderd of in stand gehouden worden door oorzaken (gebeurtenissen, interventies). Kortom: de (manipuleerbare) sociale context.
Tests
Gebaseerd op een construct data gedefinieerd is binnen een referentiekader. Afgebeeld in een model dat na toetsing adequaat blijkt.
Wat bepalen referentiekaders?
De manier waarop gedragingen beschreven, begrepen en verklaard worden en bijgevolg de diagnostiek en behandeling.
Criteria kwaliteitsbepaling referentiekader persoonlijkheid (Van der Werff)
1) Zijn de elementen en relaties uit de theorie getoetst en wat is het resultaat?
2) Is de theorie zo opgeschreven dat toetsing mogelijk is?
3) Is de theorie inspiratiebron geworden van empirisch onderzoek?
4) Is er onderzoek gedaan naar praktische toepassingen van de theorie en wat is het resultaat?
We gebruiken deze criteria om de referentiekaders te waarderen.
Toppers referentiekaders Van der Werff
1) Eigenschapsbenadering
2) Biopsychologische benadering
3) Orthodoxe sociale-leertheorieën
Eigenschapsbenadering
Is succesvol en heeft deze een ruim aanbod aan betrouwbare en valide intelligentie- en persoonlijkheidstests geleid.
Biopsychologische benadering
Stamt uit de contextbenadering waarin gedragingen verklaard worden door ingrepen/manipulaties. Ook wel reductionistisch genoemd is het succesvol in het veranderen van gedragingen, cognities en emoties.
Sociale leertheorieën
Behoren ook tot contextbenadering. Ontwerpen van effectieve interventies. Cliënt wordt beschouwd als een resultante van zijn waargenomen reinforcement-geschiedenis en de afhankelijke variabele is beperkt tot een precies omschreven gedrag. Dit referentiekader levert niet veel instrumenten op. Diagnosticus zal zelf steeds het te beïnvloeden gedrag moeten bepalen, er een meting voor moeten construeren, een experimenteel ontwerp kiezen en een succescriterium vaststellen.
Middenklassers (Van der Werff)
Delen van de psychoanalyse (egopsychologie = studie naar identiteitsontwikkeling).
- projectieve tests
- instrumenten meten ontwikkelingsstadia ego- en identiteitsontwikkeling
Ondermaatsen (Van der Werff)
- groot deel van de psychoanalyse
- Humanistische psychologie
- Existentiële psychologie
Welk referentiekader = meest vruchtbaarste?
Individuele verschillen.
context = ook van betekenis, maar daar moet de diagnosticus zelf het te meten gedrag bepalen.
Individuele verschillenbenadering - klassieke testtheorie
Een foutenmodel en gaat bijgevolg alleen over de zuiverheid van een meting.
Individuele verschillenbenadering - moderne testtheorie (IRT)
Theorie over een gedraging (een latente trek) waarmee de kans beschreven wordt dat een persoon en gegeven een bepaalde waarde op een latente trek “ja” zegt op een vraag of een taak goed oplost.
Het gat niet over fouten, maar over iets inhoudelijks.
De IRT = minitheorie over een beperkte gedraging.
Wat is een prototype van de individuele verschillenbenadering?
Spearman’s g-factor van de intelligentie.
2e referentiekader: Ontwikkelingsbenadering
Gaat over de ontwikkeling van gedragingen door de tijd heen (lineair, negatief versnellende of exponentiële toename).
3e referentiekader: Context
Gaat het meestal om de effecten van een interventie op de toe- of afname van een gedraging.
Wat is de Standards for Educational and Psychological Tests (APA)
Criteria om tests, testpraktijken en testgebruik te evalueren. 7 criteria:
1) Uitgangspunten van de testconstructie
2) kwaliteit van het testmateriaal
3) Kwaliteit van de handleiding
4) Kwaliteit van de normen
5) Kwaliteit van de betrouwbaarheidsgegevens
6) Begripsvaliditeit
7) Criteriumvaliditeit
Wat is de belangrijkste informatie over een test?
Betrouwbaarheid en validiteit
Criteria Evers bij belangrijke beslissingen
r < .80 = onvoldoende
.80 - .90 = voldoende
> .90 = goed