Probleemoplossend denken Flashcards

1
Q

Welke soorten rekenproblemen zijn er?

A
  1. enkelvoudige vraagstukken
  2. Samengestelde vraagstukken
  3. Typevraagstukken
  4. Rijke rekenproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij rekenproblemen?

A
  • voldoende variëren
  • Verschillende werkvormen inzetten
  • Spreek- en verwoordingskansen creëren= taalbewust wiskundig onderwijs
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe kan je ondersteuning bieden bij rijke rekenproblemen?

A
  • Als lrk rondwandelen en gaan kijken bij de groepen –> minder sterke groepen ondersteunen
  • Handvaten geven om in de richting van het juiste antwoord te gaan
  • Heterogene groepen maken –> als je merkt dat dit niet goed lukt toch op zoek gaan naar homogene groepen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe ga je binaire-talstelsels aanbrengen in de klas?

A
  • Je neemt de kwadratische getallen (op kaartjes) en legt die van groot naar klein (16 - 8 - 4 - 2 - 1) –> dit controleer je best als lrk
  • om een getal te leggen ga je proberen om de som van dat getal te leggen met de kaartjes die voor je liggen, de kaartjes die je nodig hebt laat je liggen, de kaartjes die je niet nodig hebt draai je om.
  • zelf compressiefiguren of pixelfiguren maken
    post-it art
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

compressiefiguren=

A
  • korter, sneller en eenvoudigers
  • altijd beginnen met hoeveel witte vakjes er zijn
  • 1,3,1 –> niet, wel, wel, wel, niet

= pixelart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

computationeel denken=

A
  • het vermogen om problemen op te lossen met behulp van ICT of door inzicht in ICT
  • Leren nadenken over een probleem dat je tot de oplossing kan komen door gewoon de stappen uit te voeren die je hebt beschreven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het doel van computationeel denken?

A
  • inspelen op de 21e eeuwse vaardigheden
  • Inspelen op de vraag in het dagelijkse leven
  • Bewust hanteren van computers en leren programmeren
    –> kinderen aanleren om problemen in kleinere stukjes op te delen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn deelcompetenties van computationeel denken?

A
  • formuleren van problemen
  • logisch organiseren en analyseren van gegevens
  • voorstellen van data
  • automatiseren van oplossingen
  • identificeren, analyseren en implementeren van mogelijke oplossingen
  • veralgemenen van het probleemoplossingsproces en transfereren naar andere problemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar bevind computationeel denken zich in het ZILL?

A

WDlw7: Logisch en algoritmisch denken –> computationeel en programmeren

MEge2: Passende mediamiddelen kiezen en combineren in functie van een beoogd doel –> mediamiddelen inzetten bij logisch en algoritmisch denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke concepten zijn belangrijk voor de computationele denker?

A
  • logisch denken (voorspellen en analyseren)
  • algoritmes (stapjes en regels opstellen)
  • decompositie (opdelen in stukjes)
  • patroonherkenning (overeenkomsten zoeken en gebruiken)
  • abstractie (overbodige details weglaten)
  • evaluatie (beoordelen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is abstraheren?

A

1 van de concepten van de computationele denker
- ontdekken en selecteren wat belangrijk is
- niet focussen op details, maar de essentie begrijpen
- zaken eenvoudiger maken

–> metroplan, samenvatting maken, gebeurtenis navertellen, rekenverhaal omzetten in een bewerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn algoritmes en procedures?

A

algoritme= reeks van opeenvolgende instructies of verzameling van regels om een bepaalde taak uit te voeren
= een probleem zo efficiënt mogelijk oplossen, efficiënt in tijd, materiaal, inspanning en mogelijkheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat betekent debugging?

A

Fouten opsporen
- waar is het verkeerd gegaan?
- fouten opsporen en herstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat bedoelt men met automatiseren en patroonherkenning?

A
  • patronen herkennen
  • probleem al eerder opgelost –> hoe heb ik dat toen gedaan? kan ik die oplossingsmethode nu terug gebruiken?
  • algoritmes veralgemenen en standaardprocedures gebruiken

–> spellingsregels, oplossingsmethodes wiskunde, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is decompositie en herformuleren?

A
  • complex probleem opsplitsen in kleinere deelproblemen –> grote problemen zijn ontmoedigend
  • Samenwerking stimuleren en taken verdelen

–> vraagstukken oplossen, spreekbeurt maken, groepsopdracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is paralelisme?

A

= parallel aan dezelfde opdracht werken
–> gedeeld document om in samen te werken, samen koken, bandwerk, ..

17
Q

Omgaan met data en gegevens

A
  • Data leren verzamelen, visualiseren en begrijpen
  • kritisch denken
18
Q

Simulatie en modeleren

A

= de werkelijkheid nabootsen, een model bouwen –> kan in de werkelijkheid of in 3D

19
Q

Waarop focust programmeren zich per graad?

A
  • begeleid ontdekken (2e leerjaar)
  • zelfstandig creëren (4e leerjaar)
  • zelfstandig creëren en bijsturen (6e leerjaar)
20
Q

Wat leren lln in het 2e leerjaar over programmeren?

A

= Begeleid ontdekken
- levend programmeren –> knoppen leren door aan het bord een patroon laten uitvoeren, debugging: foutjes eruit halen
- 2D of 3D
- Zowel als middels en als doel

21
Q

Wat leren lln in het 4e leerjaar over programeren?

A

= Zelfstandig creëren
- zelfde knopjes als bee-bot maar kan veel meer (gele-bot)
- Draaien in bochten van bepaalde graden om bijvoorbeeld driehoeken te tekenen
- zelf een stappenplan opbouwen

22
Q

Wat leren kinderen in het 6e leerjaar over programmeren?

A
  • ozo-bot –> kleurenpatronen coderen
    –> kleuren gebruiken om een parcours te maken
23
Q

Wanneer gebruik je programmeren als doel?

A
  • leren programmeren (weinig inhoudelijke leerstof maar wel leren om zelf te programmeren
24
Q

wanneer gebruik je programmeren als middel?

A

om andere leerstof te gaan verwerken

25
Q

wat is unplugged programmeren?

A

zonder computer of materiaal

26
Q

Wat is plugged programmeren?

A

met computer, hardware/software of robots

hardware= robots en drones
software= scratch junior, studio code