Prepositions Phrases Flashcards

1
Q

treat yourself to

A

trakteer jezelf op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

to subscribe to

A

zich abonneren op

Ik heb me geabonneerd op de lokale krant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

to depend on

A

afhankelijk zijn van

Hij is nog steeds financieel afhankelijk van zijn ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

to answer on

A

antwoord geven op

Kun jij antwoord geven op die vraag?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

to fear, to be afraid of

A

bang zijn voor

Ben je bang voor spinnen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

to begin with

A

beginnen met

Zullen we beginnen met de les?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

to meddle in, to interfere with

A

zich bemoeien met

Zijn ouders bemoeien zich altijd met zijn huiswerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

to be working on, to be engaged in

A

bezig zijn met

Ze zijn druk bezig met het kerstdiner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

to be concerned with

A

bezorgd zijn over

Hij is bezorgd over de slechte situatie in zijn land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

to cut back on, to cut down on

A

bezuinigen op

De regering wil meer bezuinigen op kunst en cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

to be angry with, to be mad at

A

boos zijn op

Ze is boos op haar vriend, want hij is weer te laat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

to concentrate on

A

zich concentreren op

Ik moet me goed concentreren op deze tekst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

to be sorry for (the loss)

A

condoleren met

Gecondoleerd met het overlijden van je oma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

to participate

A

deelnemen aan

Hij neemt dit jaar deel aan een zomerschool in Utrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

to think of

A

denken aan

We denken vaak aan onze familie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

to discuss

A

discussiëren over

Zij discussiëren thuis vaak over politiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

to agree

A

het eens zijn met

Ik ben het niet met je eens!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

to be unhappy about, to be annoyed by

A

zich ergeren aan

Hij ergert zich aan mensen die een appel eten in de trein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

to be experienced in

A

ervaring hebben met

Ik zie dat je veel ervaring hebt met dit werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

to congratulate for

A

feliciteren met

Gefeliciteerd met jullie trouwdag!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

to take advantage

A

gebruik maken van

Kan ik even gebruik maken van jullie toilet?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

to be interested in

A

geïnteresseerd zijn in

Hij is erg geïnteresseerd in fotografie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

to be crazy about

A

gek zijn op

Ze is echt gek op haar vriend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

to transfer money to

A

geld overmaken naar

Je kunt het geld overmaken naar onze rekening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

to spend money on

A

geld uitgeven aan

Hij geeft veel geld uit aan muziek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

to enjoy, to benefit from

A

genieten van

Ze genieten van de vakantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

to hate

A

een hekel hebben aan

Ze heeft een hekel aan mensen die te laat komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

to be aware of

A

op de hoogte zijn van

Hij is op de hoogte van het laatste nieuws

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

to comply with

A

zich houden aan

Zij houdt zich altijd aan haar afspraken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

to love

A

houden van

Ik hou van jou!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

to inquire about

A

informeren naar

Ik wilde graag informeren naar de openingstijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

to sign up for

A

zich inschrijven voor

Kan ik me nog inschrijven voor een cursus Japans?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

to affect something

A

invloed hebben op

Het weer heeft veel invloed op zijn humeur

34
Q

to get to know, to meet

A

kennismaken met

Zullen we even kennismaken met de nieuwe buren?

35
Q

to watch, to look for, to look at

A

kijken naar

Kijk je weleens naar een soapserie op de televisie?

36
Q

to criticise

A

kritiek hebben op

De mensen hebben veel kritiek op zijn ideeën

37
Q

to laugh at, to laugh about

A

lachen om

De kinderen lachen om de grapjes van de clown

38
Q

to resemble

A

lijken op

Je lijkt echt op je moeder

39
Q

to listen to

A

luisteren naar

Hij luistert nooit naar zijn ouders

40
Q

to take part in

A

meedoen met

Wil je meedoen met ons spel?

41
Q

to think about

A

nadenken over

Heb je al over mijn voorstel nagedacht?

42
Q

to talk to/about

A

praten met/over

Hij praat met zijn collega’s nooit over zijn problemen

43
Q

respond to, react to

A

reageren op

Kun je even reageren op die e-mail?

44
Q

to advertise

A

reclame maken voor

In deze folder wordt reclame gemaakt voor elektronica

45
Q

to take into account

A

rekening houden met

Hij houdt nooit rekening met haar gevoelens

46
Q

to respect (someone)

A

respect hebben voor

Kinderen moeten respect hebben voor hun docent

47
Q

to collaborate with

A

samenwerken met

We willen met internationale bedrijven samenwerken

48
Q

to be ashamed of

A

zich schamen voor

Zij schaamt zich voor haar grote neus

49
Q

to be shocked by

A

schrikken van

We zijn erg geschrokken van het slechte nieuws

50
Q

to apply for

A

solliciteren naar

Ik heb gesolliciteerd naar een nieuwe functie

51
Q

to pass, to succeed

A

slagen voor

Hij is geslaagd voor zijn rijexamen

52
Q

to be bad at

A

slecht zijn in

Ik ben erg slecht in het onthouden van namen

53
Q

to save up for

A

sparen voor

Zij heeft lang gespaard voor een goede guitaar

54
Q

to regret

A

spijt hebben van

Zij heeft spijt van haar studiekeuze

55
Q

to vote for

A

stemmen op

Op wie ga jij stemmen bij de volgende verkiezingen?

56
Q

to stop with

A

stoppen met

Hij is gestopt met zijn muzieklessen

57
Q

to be content with

A

tevreden zijn met

Ben je tevreden met je salaris?

58
Q

to crave

A

trek hebben in

Ik heb trek in een kroket!

59
Q

to be proud of

A

trots zijn op

Gefeliciteerd met je nieuwe baan. Ik ben zo trots op je!

60
Q

to marry, to wed

A

trouwen met

Hij is getrouwd met zijn jeugdliefde

61
Q

to be responsible for

A

verantwoordelijk zijn voor

Vandaag ben jij verantwoordelijk voor dat werk

62
Q

to be amazed by

A

zich verbazen over

Zij verbaast zich over de voorzetsels in het Nederlands

63
Q

to be similar to, to be comparable to

A

vergelijken met

Dat is appels met peren vergelijken

64
Q

to be wrong about

A

zich vergissen in

Hij heeft zich vergist in de datum

65
Q

to look forward to

A

zich verheugen op

Ik verheug me op Kerstmis met mijn familie

66
Q

to long for

A

verlangen naar

Verlang jij ook zo naar een kop warme chocolademelk?

67
Q

to be in love with

A

verliefd zijn op

Ik ben verliefd op je

68
Q

to lose to, losses of

A

verliezen van

Als we gaan tennissen, verlies ik altijd van jou

69
Q

to be addicted to

A

verslaafd zijn aan

Hij is verslaafd aan gamen

70
Q

to have knowledge of

A

verstand hebben van

Heb jij verstand van computers?

71
Q

to run away from

A

vluchten voor

Zij zijn gevlucht voor de oorlog

72
Q

to prepare for

A

zich voorbereiden op

Heb jij je goed voorbereid op de test?

73
Q

to present themselves to

A

zich voorstellen aan

Ik zal me even aan jullie voorstellen. Ik ben Jan de Graaf

74
Q

ask a question about

A

een vraag stellen over

Mag ik nog een vraag stellen over oefening 6?

75
Q

to warn about

A

waarschuwen voor

De weerman heeft gewaarschuwd voor mist op de weg

76
Q

to wait for

A

wachten op

Ik wacht hier op je

77
Q

get used to, adjust to

A

wennen aan

Zij kan niet wennen aan het gebruik van een agenda

78
Q

to transfer work to

A

werk overdragen aan

Zij zal het werk aan jou overdragen

79
Q

to be in a mood for

A

zin hebben in

Heb je zin in een ijsje?

80
Q

to be concerned about

A

zich zorgen maken over

Ik maak me zorgen over zijn schoolprestaties

81
Q

to take care of, to ensure

A

zorgen voor

Wil je tijdens mijn vakantie voor de planten zorgen?