Portret van Catalina Flashcards
Sallustius: DCC (pg 100-101)
1
Q
nobilis
A
nobilis, nobile: edel, aanzienlijk, adelijk
2
Q
genus
A
generis: geboorte, afkomst, geslacht
3
Q
nasci
A
nascor, natus sum: geboren worden, afstammen van
4
Q
ingenium
A
ingenii: aard, karakter, talent
5
Q
malus
A
mala, malum, slecht, ongunstig, kwaadaardig
6
Q
alienus
A
aliena, alienum: van een ander, andermans
7
Q
caedes
A
caedis: moord, moordslag
8
Q
gratus
A
grata, gratum: dankbaar, aangenaam, plezierig (+dat.)
9
Q
exercere
A
exerceo, exercui, exercitum: zich met iets bezighouden, (be)oefenen
10
Q
vigilia
A
vigiliae: het wakker blijven, het waken
11
Q
supra
A
(bijwoord): meer, eerder
12
Q
quam
A
(bijwoord): dan
13
Q
ardere
A
ardeo, arsi,-: branden, gloeien, hevig verlangen
14
Q
satis
A
(bijwoord): voldoende
15
Q
parum
A
(bijwoord): weinig