Portret van Catalina Flashcards
Sallustius: DCC (pg 100-101)
nobilis
nobilis, nobile: edel, aanzienlijk, adelijk
genus
generis: geboorte, afkomst, geslacht
nasci
nascor, natus sum: geboren worden, afstammen van
ingenium
ingenii: aard, karakter, talent
malus
mala, malum, slecht, ongunstig, kwaadaardig
alienus
aliena, alienum: van een ander, andermans
caedes
caedis: moord, moordslag
gratus
grata, gratum: dankbaar, aangenaam, plezierig (+dat.)
exercere
exerceo, exercui, exercitum: zich met iets bezighouden, (be)oefenen
vigilia
vigiliae: het wakker blijven, het waken
supra
(bijwoord): meer, eerder
quam
(bijwoord): dan
ardere
ardeo, arsi,-: branden, gloeien, hevig verlangen
satis
(bijwoord): voldoende
parum
(bijwoord): weinig
vastus
vasta, vastum: lomp, onbeschaafd, woest
libido
libidinis: verlangen, begeerte, lust
res publica
rei publiciae: de republiek
capere
capio, cepi, captum: innemen, grijpen
varius
varia, varium: afwisselend, veelzijdig
modus
modi: manier, wijze
dum
+ind.: zolang
regum
regni: rijk, heerschappij
parare
paro, paravi, paratum: klaarmaken, verwerven