Pluralis Flashcards
1
Q
The sheet (of paper)
A
Het blad ( papier)/ de bladen
2
Q
The leaf of a trea
A
Het blad (van een boom) de bladeren
3
Q
The egg
A
Het ei/ de eieren
4
Q
The child
A
Het kind / de kinderen
5
Q
The people/the peoples
A
Het volk/ de volkeren
6
Q
The member
A
Het lid /de leden
7
Q
The ship
A
Het schip /de schepen
8
Q
The city
A
De stad/ de steden
9
Q
The difficulty
A
De moeilijkheid / de moeilijkheden
10
Q
The specialness
A
De bijzonderheid / de bijzonderheden
11
Q
The cow
A
De koe/ de koeien