Phrases-clés P54 Flashcards
1
Q
Hallo hoe gaat het
A
Bonjour, ça va
2
Q
Het gaat goed, en met jou
A
Ça va bien, et toi?
3
Q
Hoe heet jij?
A
Comment tu t’appelles
4
Q
Ik heet roos
A
Je m’appelle roos
5
Q
Waar woon jij?
A
Tu habites où?
6
Q
Ik woon in Zwolle
A
J’habite à Zwolle
7
Q
Wat is dat?
A
C’est qoui?
8
Q
Dat is een hond
A
C’est Un chien
9
Q
Heb je een broer
A
Tu as Un frère
10
Q
Ja, ik heb een broer, romain
A
Oui, j’ai Un frère, romain
11
Q
Hoe oud is hij
A
Il a quel âge
12
Q
Hij is 13 jaar
A
Il a 13 ans
13
Q
En jij, hoe oud ben jij
A
Et toi, tu as quel âge
14
Q
Ik ben 12 jaar
A
Moi, j’ai 12 ans
15
Q
Wat is jou telefoonnummer
A
Quel est ton numero de téléphone