persoon/voorwerp beschrijven Flashcards
1
Q
klein
A
petit(e)
2
Q
gespierd
A
musclé(e)
3
Q
groot
A
gros(se)
4
Q
schattig
A
mignon(ne)
5
Q
groot
A
grand(e)
6
Q
sterk
A
costaud
7
Q
dun
A
mince
8
Q
gebruind
A
bronzé(e)
9
Q
sterk
A
fort(e)
10
Q
een snor
A
une moustache
11
Q
een tatoeage
A
un tatouage
12
Q
een baard
A
une barbe
13
Q
een piercing
A
un piercing
14
Q
oorbellen
A
des boucles d’oreille
15
Q
sneakers/sportschoenen
A
des baskets
16
Q
de (zonne)bril
A
des lunettes (de soleil)
17
Q
een t-shirt
A
un t-shirt
18
Q
jeans
A
un jean
19
Q
blond
A
blonds
20
Q
bruin
A
bruns
21
Q
zwart
A
noirs
22
Q
ros
A
roux
23
Q
krullen
A
bouclés
24
Q
glad (ook in betekenis van stijl haar)
A
lisse
25
kort
court
26
lang
long
27
half lang
mi-long
28
sympathiek
sympa
29
grappig
marrant(e)
30
cool
cool
31
aardig, vriendelijk
gentil(le)
32
slecht
méchant(e)
33
raar
bizarre
34
sportief
sportif, sportive
35
kalm
calme
36
egoistisch, bink
macho
37
serieus
sérieux, sérieuse
38
grapjes maken
plaisanter
39
zingen
chanter
40
tekenen
dessiner
41
dansen
danser
42
goedkope dingen kopen
acheter des choses bon marché
43
trendy dingen kopen
acheter des vêtements branchés
44
fijn
fin
45
lang
long
46
rechthoekig
rectangulaire
47
vierkant
carré
48
ovaal
ovale
49
rond
rond
50
driehoekig
triangulaire
51
hout
en bois
52
metaal
en métal
53
plastiek
en plastique
54
leer
en cuir
55
glas
en verre
56
stof
en tissu
57
karton
en carton
58
zijden
en soie
59
wol
en laine
60
katoen
en coton
61
linnen
en lin
62
zacht
doux / douce
63
licht
léger
64
hard
dur
65
stevig
solide
66
handig
pratique
67
breekbaar
fragile
68
zwaar
lourd