People Flashcards
1
Q
What is your name?
A
Hoe heet jij?
2
Q
Nice to meet you.
A
Leuk je te ontmoeten.
3
Q
How is it?
A
Hoe is het?
4
Q
Until later.
A
Tot straks.
5
Q
Please.
A
Alsjeblieft/Alstublieft
6
Q
Excellent
A
Uitstekend
7
Q
Be careful
A
Voorzichtig
8
Q
Good day
A
Goeien dag
9
Q
That is my sister.
A
Dat is mijn zus.
10
Q
Do you also have a brother?
A
Hep jij ook een broer?
11
Q
He’s over there.
A
Hij staat daar.
12
Q
Does he liver here too?
A
Woont hij ook hier?
13
Q
Do you really think so?
A
Denk je dat echt?
14
Q
I would like to meet her.
A
Ik wil kennis met haar maken.
15
Q
She is my friend
A
Zij is mijn vriendin.