Pathologie ademhalingsstelsel Flashcards

1
Q

Wat zijn de 3 functies van het respiratoir systeem?

A
  1. satureren van bloed met O2
  2. afblazen van CO2 uit bloed
  3. stemvorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 5 aspecten van ademhaling?

A
  1. ademprikkel
  2. ademarbeid
  3. luchtwegen
  4. longdiffusie
  5. longperfusie= doorbloeding van de longen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is acidose? Waar gebeurt dit?

A

verzuring van het bloed door ophoping zuren of verlies van basen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke structuren behoren tot de hoge/bovenste luchtwegen? (4)

A

(in hoofd en hals)
1. mond
2. neus
3. farynx (keel)
4. larynx (strottenhoofd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Van welke 2 lichaamstelsels is de pharynx onderdeel?

A

Van het respiratoire- en het spijsverteringsstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de uvula?

A

huig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke structuren behoren tot de lage/onderste luchtwegen? (3)

A
  1. trachea
  2. bronchi (luchtpijptakken)
  3. Bronchioli (luchtpijptakjes)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is bronchoconstrictie en brochodilatatie?

A

bronchoconstrictie= bronchi vernauwen
bronchodilatatie= bronchi verwijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom voedsel/voorwerpen vaker in rechter dan linkerlong? (2)

A

Omdat rechterhoofdbronchus grotere diameter heeft en steiler loopt dan de linker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe komt een optimale diffusie tot stand? (3)

A
  1. Groot diffusie oppervlak (veel alveoli)
  2. dun oppervlak (dunne wandjes)
  3. concentratieverschil
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is perfusie?

A

bloedstroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer wordt bloed rood en wanneer is het donkerrood/blauwer?
Wat voor effect heeft het als deze vaten beschadigd raken?

A

Rood als hemoglobine verzadigd is met zuurstof (linkerharthelft en slagaders beschadigen?–> rood bloed)
Blauwer als onverzadigde hemoglobine (met O2) (aders en rechterharthelft beschadigd?–> blauwiger bloedverlies)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom helpt het toedienen van zuurstof bij gezwollen longblaasjes en bij longemfyseem?

A

gezwollen longblaasjes= dik oppervlak
longemfyseem= klein oppervlak
O2 toedienen–> verhogen van alveolaire zuurstofconcentratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de cardiac output?

A

Hartminuutvolume= hoeveelheid bloed die per minuut door 1 harthelft gepompt wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurt er met de hemoglobine-moleculen als de zuurstofsaturatie 100% is?

A

alle hemoglobine volledig met zuurstof verzadigd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe noem je het gevoel van ademnood ook wel? Waarom is dit een klacht?

A

Dyspnoe
Klacht, omdat de patiënt dit zelf aan moet geven, is subjectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is inspiratoire stridor?
Hoe ontstaat het?

A

hoorbare, bemoeilijkte inademing
door vernauwingen in de hals

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wanneer kan je in normale situatie ademgeluiden horen?

A

Als je met stethoscoop op iemands borst luistert, niet op afstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe ontstaat expiratoir piepen?

A

Door vernauwingen in de lagere luchtwegen
Die worden met de long mee gecomprimeerd bij uitademen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is tachypnoe? Hoe ontstaat het?

A

hoge ademfrequentie
Ontstaat vaak als compensatie voor luchtwegobstructie/diffusieprobleem–> door verandering van gasconcentratie wordt extra ademprikkel naar diafragma en musculi intercostales gestuurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat doen opiaten met de ademhaling? Wat kan hierdoor ontstaan?

A

Opiaten (fetanyl en morfine) onderdrukken ademprikkel–> bradypnoe kan ontstaan (lage ademfrequentie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de ademdiepte/teugvolume bij oppervlakkige-/diepe ademhaling?

A

Ademdiepte/teugvolume (in rust)= Tidal Volume (VT)= ong 0,5 L
oppervlakkig–> teugvolume is minder dan 0,5 L–> bvb door pijn bij pleuraprikkeling
diep–> teugvolume is meer dan 0,5L–> bvb bij inspanning of ter compensatie voor verzuring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe kunnen verschillen tussen links en rechts bij ademarbeid ontstaan? (2)

A
  1. eenzijdige pijn bij ademen
  2. afsluiting van 1 van de 2 hoofdbronchiën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat gebeurt er bij hulpademhaling?

A

Heftige ademarbeid gaat gecombineerd met hulpademhaling= gebruik van hals- en schouderspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is minimale AMV die nodig is om de alveolaire lucht te verversen?
Wat is er nodig als dit niet behaald wordt?

A

5 liter
Anders beademing nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat geeft de perifere situatie aan?
Waar meet je die?

A

perifere situatie= % met O2-verzadigde hemoglobine
Door meten aan oorlel of vinger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wanneer geeft de perifere-situatiemeting een vals percentage aan? (2)

A
  1. Als koude vingers–> vals laag
  2. Als koolmonoxidevergiftiging__. vals hoog–> hemoglobine met O2 verzadigd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is er met het residuvolume van een patiënt met longemfyseem gebeurd?
Waarom?

A

Residu is veel meer dan normaal
Door verlies van longelasticiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat wordt er gemeten bij het meten van dynamische waarden?

A

Luchtbewegingen zoals peakflow (=krachtigste luchtstroom bij uitademen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn de afwijkingen bij respiratoire insufficiëntie? (5)

A
  1. pO2-daling (afgenomen zuurstofspanning)
  2. sO2-daling (afgenomen zuurstofsaturatie)
  3. pCO2-stijging (toegenomen kooldioxidespanning)
  4. pH-daling (acidose=verzuring)
  5. cyanose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wanneer is er sprake van gedeeltelijke respiratoire insufficiëntie?

A

Wanneer de pO2 te laag is of de pCO2 te hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wanneer is er sprake van volledige respiratoire insufficiëntie?

A

Wanneer de pO2(/sO2) verlaagd zijn en de pCO2 verhoogd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is cyanose?

A

Blauw zien
de kleur van ongesatureerd hemoglobine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is perifere cyanose?

A

perifere cyanose=
alleen vingers/andere uitstekende delen zijn blauw
Lokale slechte circulatie–> zuurstof wordt onttrokken van de hemoglobine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wanneer treedt perifere cyanose op? (3)

A

Bij bvb kou maar ook bij hartfalen en shock

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is centrale cyanose?

A

Al het bloed veel minder zuurstof
Overal blauw, ook tong is cyanotisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is het % van desoxy-Hb bij een saturatie van 70%?

A

desoxy-Hb–> 30%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wanneer is centrale cyanose zichtbaar? (bij hoeveel mmol/l Hb)

A

zichtbaar: als meer dan 3 mmol Hb/liter zonder zuurstof circuleert
overal blauw: vanaf 10 mmol Hb/liter, als saturatie lager dan 70% (meer dan 30% desoxy-Hb)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is amenie?

A

bloedarmoede= tekort aan erytrocyten of tekort aan hemoglobine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is pneumonie? (korte uitleg)

A

Een longontsteking, meestal door een infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat gebeurt er met de micro-organismen als de trilhaartjes verlamd zijn of als de patiënt slecht ophoest of als de leukocyten minder werken?

A

Dan worden de micro-organismen niet meer tegengehouden en bereiken ze het longweefsel.
In de warme en vochtige longblaasjes vermenigvuldigen de micro-organismen zich en veroorzaken op deze manier een pneumonie.
Pneumonie–> zwelling van longweefsel–> dat verstoort de diffusie
Dus er wordt minder zuurstof in het bloed opgenomen–> soms CO2 ophoping.
–> veroorzaakt extra ademprikkel–> ademarbeid neemt toe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat zijn de 12 oorzaken/riscofactoren van een pneumonie?

A
  1. Bacterie
  2. virus of gist
  3. kou en rook
    –> verlammen tijdelijk de trilhaartjes
  4. postoperatieve verzwakking van de hoestprikkel
    –> door anesthesie of patiënt durft niet te hoesten
  5. immobilisatie
    –> slijmophoping onderin de longen
  6. cystic fibrose
    –> taai slijm is moeilijk op te hoesten
  7. hartfalen
    –> ophoping van vocht in longen doordat linkerkamer het bloed niet goed verder pompt.
  8. astma/COPD
    –> vernauwing van luchtwegen maakt het moeilijk om slijm en micro-organismen af te voeren
  9. bronchuscarcinoom
    –> =longkanker: groeit in 1 van de grote, lage luchtwegen. Micro-organismen zijn moeilijk op te hoesten omdat ze achter de vernauwing zitten
  10. immunosupressie
    –> mindere afweer
  11. aspiratie
    –> vloeistof/voorwerp in luchtwegen
  12. longembolie
    –> stolsel dat een longslagader afsluit–> minder doorbloeding= minder leukocyten= minder afweer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat gebeurt er bij een pneumonie?

A

De zwelling van de alveoli en de lage luchtwegen, dat belemmert de gaswisseling (want dikkere wanden is moeilijkere gaswisseling)
–> bloedgasveranderingen–> die zorgen ervoor dat het ademcentrum extra geprikkeld wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn de 4 verschijnselen bij een pneumonie?

A
  1. koorts–> stimuleert afweerreactie
    –> bij ouderen/verzwakten vaan minder hoge delta T
  2. Hoesten–> bij bacteriële infectie vaak purulent (etterig) sputum ophoesten (=groen slijm)
  3. Dyspnoe= gevoel van ademtekort door slechte gaswisseling
  4. Pijn bij het ademen–> duidt erop dat ook de longvliezen ontstoken zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Hoe wordt er onderzoek gedaan naar pneumonie? (7)

A
  1. Anamnese–> klachten en risicofactoren
  2. Inspectie–> snelle ademhaling door slechte gaswisseling, oppervlakkige ademhaling aan de zieke kant door pijn, bij ernstige pneumonie: centrale cyanose
  3. Percussie/auscultatie–> ontstoken delen bevatten minder lucht, want er zit meer vocht
  4. Röntgenopnamen–> welke longdelen bevatten meer vocht?
  5. Direct sputumpreparaat (grampreparaat)–> micro-organismen uit opgehoest slijm met microscoop bekijken
  6. Sputumkweek/Resistentiebepaling–> micro-organismen uit opgehoest slijm laten groeien op voedingsbodem in de broedstoof
  7. Bloedgasanalyse (astrup)–> bloed afnemen uit slagader of haarvaten–> bloedgassen en zuurgraad meten
46
Q

Welke afwijkingen kunnen er gevonden worden bij een arteriële bloedgasanalyse? (4)

A
  1. daling pO2
  2. daling sO2
  3. daling/stijging pCO2
  4. Acidose (PH-daling)
47
Q

Wat kun je doen aan preventie bij pneumonie? (7)

A
  1. stop met roken, kou vermijden
  2. hoesten stimuleren en pijn bestrijden (want dan meer hoesten)
  3. wisselligging en mobiliseren
  4. luchtwegverwijdende medicijnen toedienen
  5. besmetting voorkomen (bvb door geïsoleerde verpleging)
  6. nuchter houden/maaghevel (=maag legen door slangetje)
  7. longembolie voorkomen–> hoe?
48
Q

Wat zijn de vormen van curatieve therapie voor pneumonie? (3)

A
  1. Antibiotica (breedspectrumantibioticum of gericht antibioticum)
  2. Extra zuurstof toedienen als sO2 te laag
  3. Bij dreigende uitputting (=supersnelle onregelmatige ademhaling) of bij respiratoire insufficiëntie (=slechte bloedgassen of centrale cyanose)–> misschien beademing
49
Q

Wat is het kernprobleem bij pneumothorax?

A

Klaplong= Er is lucht tussen de pleura pariëtalis en de pleura visceralis gekomen
–> verstoort de ademarbeid (want de ingeklapte long beweegt niet meer mee met diafragma en bewegingen thoraxwand–> omdat er geen vacuüm meer is tussen longvlies en borstvlies)

50
Q

Hoe ontstaat een klaplong? (2)

A

Lucht komt in thorax door gat in borstvlies of longvlies:
1. gat in longvlies: ontstaat via luchtwegen en beschadigde longblaasjes
2. gat in borstvlies: perforerend thorax letsel (zuigende borstwond)

51
Q

Wat zijn de oorzaken/risicofactoren voor een pneumothorax? (6)

A

Lucht in thorax door gat in longvlies of borstvlies
1. lange dunne adolescenten (spontane pneumothorax)
2. longemfyseem met grote dunne blazen
3. drukbeademing (barotrauma–> ontstaat bij beademing–>druk in longen te hoog –> longblaasjes scheuren bvb)
4. ribfracturen (botsplinters prikken in long)
5. messteken of kogels
6. pleurapuncties en thoraxdrains

52
Q

Wat zijn de verschijnselen bij een pneumothorax? (3)

A
  1. plotselinge pijn bij ademen links of rechts
  2. plotseling hoesten
  3. dyspnoe (gevoel van ademnood)
53
Q

Hoe kan een spanningspneumothorax een obstructieve shock veroorzaken?

A

De pleurawond werkt als ventiel en er komt steeds meer lucht tussen longvlies en borstvlies.
–> lucht drukt mediastinum (ruimte tussen longen) opzij
–> grote aders naar het hart worden afgeknikt
–> obstructieve shock (=blokkade van de circulatie)

54
Q

Hoe kun je dmv inspectie en auscultatie een pneumothorax onderscheiden van een longembolie? (aangezien plotselinge eenzijdige pijn bij ademen bij beide voorkomt) (4)

A

Pneumothorax:
1. Ribben aan zieke kant blijven in inspiratie??
2. ademarbeid aan gezonde kant neemt toe ter compensatie
3. dus asymmetrische thoraxbewegingen
4. aan zieke kant ontbreekt ademgeruis (want amper gas daaro)

55
Q

Hoe herken je een pneumothorax op een röntgenfoto?

A

zwart afgebeelde lucht rond een ingeklapte long

56
Q

Bij welke klachten is arteriële bloedgasanalyse nodig bij een pneumothorax?

A

Bij centrale cyanose of ernstige benauwdheid

57
Q

Wat is de behandeling bij een randapneu (gedeeltelijke klaplong)?

A

Afwachtend, de longen ontplooien zichzelf

58
Q

Wat is de behandeling bij totale klaplong?

A

door een thoraxdrain–> tussen long- en borstvlies–> door waterslot kan lucht wel uit pleuraholte maar niet van buiten in pleuraholte

59
Q

Wat is het nadeel van thoraxdrains en aanprikken van de pleuraholte?

A

Ze doorbreken lokale barrières–> sneller infecties ontstaan

60
Q

Voor welke behandeling zal worden gekozen bij een pneumothorax met slechte bloedgassen?

61
Q

Wat is de behandeling bij een spanningspneumothorax?

A

Dan is er met spoed ontluchting nodig.
Met dikke infuusnaald in pleuraholte prikken
Pas later een thoraxdrain aangebracht met waterslot, zodat lucht niet van buiten naar binnen zal gaan

62
Q

Wat is de behandeling als de long zich niet zelf ontplooit?

A
  1. Dan kan de pleurawond thoracoscopisch geplakt worden
    –> de vliezen worden geprikkeld om extra fibrine te vormen
  2. Met VATS (Video Assisted Thoraic Surgery) kan een bulla (blaas) of stukje pleura verwijderd worden
    –> met dubbel lumen tube–> 1 long wordt gewoon beademd terwijl de ingeklapte long leeggezogen/opgeblazen kan worden
    –> ook trocarts kunnen hiervoor gebruikt worden: bevatten bvb videocamera en/of instrumenten voor blaasverwijdering
63
Q

Wat is bullectomie?

A

Blaasverwijdering

64
Q

Wat zijn kenmerken van primaire tbc/latente tuberculose infectie (LTBI)? (3)

A
  1. Dan zijn er geen klachten
  2. De tuberkelbacillen blijven op 1 plek in de longen
  3. Geen besmettingsgevaar
65
Q

Wanneer wordt de tuberculose infectie weer actief?
En wat zijn de klachten dan? (3)

A

Actieve infectie door verzwakte afweer
Klachten:
1. vermoeidheid
2. hoesten
3. pneumonie met…
- pleuritis (ontsteking van long/borstvlies)
- aantasting van wervels
- meningitis (hersenvliesontsteking)
- (bij)nier-tbc

66
Q

Wat zijn de kenmerken van het myobacterium tuberculosis? (5)

A
  1. aerobe bacterie (alleen in O2-rijke omgeving)
  2. Bacterie groeit traag–> klachten treden laat of niet op
  3. Bijzondere celwand–> na kleuring te herkennen onder de microscoop
    –> daardoor is bacterie ongevoelig voor gewone antibiotica (amoxicilline), speciale antibiotica werkt meestal wel
  4. Leeft in bacteriofagen
  5. verspreiding vanuit longhaard wordt beperkt door…
    • T-lymfocyten
    • inkapseling
      (wel vaak een lymfekliertje geïnfecteerd)
67
Q

Wanneer verspreiden mycobacteriën zich naar longen en andere organen? En via wat/hoe?

A

Bij verzwakte afweer
Via het bloed (hematogeen)

68
Q

Wanneer ontstaan open tuberculose? ??

A

Bij doorbraak van het kapsel naar de luchtwegen

69
Q

Hoe werkt besmetting bij open tuberculose?

A

Aerogeen
Via hoesten, niezen of spreken
Want is een aerobe bacterie

70
Q

Hoe wordt de diagnose open tuberculose gesteld? (3)

A
  1. Röntgenfoto van cavernen (holten) met doorbraak naar luchtwegen
  2. mycobacterium in sputum gevonden door kleuring en/of PCR
  3. kweken van mycobacterium tuberculosis
71
Q

Hoe kan onderzoek gedaan worden naar infectie van tuberculose?

A

Door de Mantouxtest–> PPD (eiwit van tuberkelbacil) wordt in huid gespoten
Als na 2/3 dagen een bobbeltje van groter dan 1 cm ontstaat–> afweer tegen tuberculosebacteriën (en dan ben je dus geïnfecteerd met de bacterie)

71
Q

Welke twee onderzoeken volgen na een positieve Mantoux-huidreactie?

A
  1. interferon-gamma-release-test (IGRA)
  2. röntgenonderzoek
72
Q

Hoe kan de Mantouxtest vals uitkomen?

A

Vals positief:
- na BCG-vaccinatie (klein beetje mycobacterium tuberculosis ingespoten)
- bij besmetting met verwante micro-organismen (mycobacterium avium (vogeltjes-tbc))

Vals negatief:
- bij verzwakte afweer door bvb hiv of immunosuppressiva (voorkomen afstoting na orgaantransplantatie of onderdrukken auto-imuunontstekingen)

73
Q

Hoe herken je primaire- en secundaire tuberculose op een röntgenfoto?

A

primair: klein haardje bovenin de longen + soms afwijkend lymfekliertje

secundair: lijkt op haver in de longen + cavernen + pleuravocht + aantasting wevels, (bij)nieren en hersenen

74
Q

Hoe kan je besmetting van open tuberculose beperken? (3)

A
  1. isolatie
  2. hoesthygiëne
  3. mondmaskers
75
Q

Hoe behandel je patiënten met open tuberculose? (3)

A
  1. isolatie enzo
  2. combi van speciale antibiotica (tuberculostatica)
    - isoniazide, rifampicine, ethambutol en pyrazinamide (maar kunnen leverstoornissen veroorzaken)
  3. resistent daartegen? –> Aminoglycosiden, fluorquinolonen en badaquiline
76
Q

Waarom moet een tbc-patiënt zijn hele antibioticakuur afmaken?

A

Dan worden alle mycobacteriën gedood
Zo wordt recidief (herhaling) en resistentie voorkomen

77
Q

Wat is een BCG-vaccinatie?
Wanneer wordt deze vaccinatie afgeraden?
Wat is het nadeel van deze vaccinatie?

A
  1. BCG-vaccinatie is dat er ieniemienie beetje van verzwakt mycobacterie in je wordt gespoten om afweerreactie op te wekken.
  2. Wordt afgeraden bij hiv-infectie of bij gebruik immunosuppressiva
  3. Nadeel= Montouxtest is positief en geeft geen info over besmetting
78
Q

Welke kenmerken hebben astma-aanvallen? (2)

A
  1. Vernauwde luchtwegen door bronchospasme (aanspannen van glad spierweefsel in de bronchioli)
  2. Slijmvlieszwelling
79
Q

Waardoor kan astma bronchiale komen? (2)

A
  1. Allergische reacties op bvb…
    • huisstofmijt
    • kat(tenhuidschilfers)
    • pollen (stuifmeel)
  2. hyperreactiviteit voor (mee)roken, luchtweginfecties of kou of mist
80
Q

Wat zijn de kenmerken van een astma aanval? (4)

A
  1. Prikkelhoest (droge hoest) = reactie op prikkeling van luchtwegen
  2. Piepende, verlengde expiratie= doordat de lucht uit vernauwde luchtwegen moet worden geperst
  3. Dyspnoe (gevoel van ademnood)= door vernauwing bronchioli–> lucht in alveoli kan onvoldoende worden ververst
  4. Hulpademhaling= gebruik van schouder- en nekspieren
81
Q

Hoe onderzoek je of iemand astma heeft? (4)

A
  1. Inspectie= let op hulpademhalingsspieren en cyanose
  2. Auscultatie= verlengde, piepende ademhaling (in ernstige gevallen: bijna geen ademgeruis)
  3. Allergietest=
    - Huidtest: allergenen op huid
    - Bloedonderzoek: toont speciaal soort antistoffen aan, die belangrijke rol heeft bij allergische reacties (Ig E)
  4. Longfunctieonderzoek= toont…
    - verlaagde peakflow (verzwakte luchtstroom bij krachtig uitademen)
    - FEV1 is ook verlaagd (in 1 seconde uitblazen)
    - de reactie van de luchtwegen op allergenen en medicijnen
82
Q

Wat is de behandeling van astma? (4)

A
  1. Uitlokkende factoren vermijden
  2. Geneesmiddelen die de (allergische) ontsteking onderdrukken of de luchtwegen verwijden
    - luchtwegverwijders= salbutamol (Ventolin) en terbutaline (Bricanyl)
    - ontstekingsremmers= budesonide (Pulmicort) en fluticason (Flixotide)
  3. Zuurstoftoediening–> als er heftige dyspnoe of centrale cyanose aanwezig is
  4. Desensibilisatie–> steeds herhaaldelijk kleine beetjes allergeen injecteren
    + allergische reactie kan afnemen
    - kans op anafylactische shock
83
Q

Waarom worden luchtwegverwijders en ontstekingsremmers normaal gesproken geïnhaleerd? (2)

A

Omdat ze dan ter plekke een hoge concentratie bereiken en minder bijwerkingen hebben dan bij oraal gebruik

84
Q

Wat is goed inhaleren?

A

Uitademen, inademen door de verstuiver/vernevelaar en dan (als mogelijk) even adem vasthouden

85
Q

Waarom is het belangrijk om bij de eerste tekenen van een astma aanval meteen te inhaleren?

A

Omdat de luchtwegen dan nog wijd genoeg zijn, dat het geïnhaleerde middel het kan bereiken.

86
Q

Wat is een status asmaticus?
Welke behandeling is hierbij nodig?

A

Een astma aanval die niet reageert op de gebruikte therapie
1. zuurstoftoediening
2. beademing
3. luchtwegverwijders/ontstekingsremmers
4. geneesmiddelen in de vorm van pillen en/of injecties
5. ernstig? corticosteroïden intraveneus

87
Q

Wat is COPD?
Welke twee ziektebeelden vallen onder COPD?
Wat zijn de meest voorkomende oorzaken van COPD? (2)

A

Chronic Obstructive Pulmonary Disease–>luchtwegweerstand is toegenomen

  1. chronische bronchitis
  2. longemfyseem

Komt vaak door roken en erfelijke factoren

88
Q

Wat zijn de kenmerken van chronische bronchitis? (4) (niet klachten maar kenmerken)

A
  1. grote luchtwegen ontstoken
  2. slijmvlies in trachea en bronchiën is wisselend gezwollen
  3. sputum
  4. exacerbatie (=periodes met meer klachten dan normaal)
89
Q

Wat is de grootste oorzaak van chronische bronchitis?

A

Hyperreactiviteit op allergenen en infecties

90
Q

Wat zijn de klachten bij chronische bronchitis? (4)

A
  1. langdurige hoest
  2. rustige periode: bij ontwaken wit of helder slijm ophoesten
  3. tijdens exacerbaties: veel hoesten en soms kortademig
  4. productie hoest of prikkelhoest (slijm vast of slijmvlies geïrriteerd)
91
Q

Wat zijn complicaties die kunnen ontstaan bij chronische bronchitis? (2)

A
  1. kan overgaan in een pneumonie–> infectie breidt zich uit van luchtwegen naar de longen
  2. als ook roken–> longweefsel langzaamaan onherstelbaar beschadigd=> longemfyseem ontstaan
92
Q

Hoe onderzoek je of een patiënt chronische bronchitis heeft? (2)

A
  1. Auscultatie: rhonchi= rochelende geluiden in luchtwegen
  2. Sputumkweek: bij tekenen van infectie
93
Q

Wat is de behandeling bij chronische bronchitis? (3)

A
  1. uitlokkende factoren vermijden (stoppen met roken)
  2. slijm beter ophoesten (fysiotherapie)
  3. antibiotica of prednison bij exacerbaties
94
Q

Wat is longemfyseem?

A

Wanden van alveoli zijn foetsie
Bullae (=grote blazen) ontstaan met minder diffusieoppervlak
Elasticiteit longweefsel minder–> belemmert expiratie

95
Q

Wat zijn de oorzaken van longemfyseem? (3)

A
  1. Roken
  2. Chronische bronchitis
  3. Erfelijke ziekten (taaislijmziekte (=cystic fibrose) en anti-trypsine-deficiëntie)
    –> slijm hoopt zich op –> ontstekingen ontstaan–> leukocyten gestuurd om op te lossen, maar bacteriën in slijm en leukocyten tasten longweefsel aan (collagene en elastische vezels in de wandjes worden afgebroken)
96
Q

Wat zijn de symptomen van longemfyseem? (3)

A
  1. Dyspnoe (door minder diffusieoppervlak en elasticiteit)
    Bij lichte vormen alleen dyspnoe bij
    inspanning
    Bij ernstiger–> ook dyspnoe in rust
  2. Oppervlakkige ademhaling
  3. Cyanose (perifeer/centraal)
97
Q

Wat zijn complicaties die kunnen ontstaan bij longemfyseem? (3)

A
  1. Pneumonie door niet lukken van ophoesten slijm
  2. Pneumothorax: barsten van een van de blazen onder de pleura visceralis (longvlies)
    –> acuut pijn en toename van dyspnoe
    –> grote kans op pneumothorax als aan beademing
  3. Cor Pulmonale= overbelasting rechterharthelft doordat steeds meer longvaatjes afgesloten bij longemfyseem
98
Q

Hoe onderzoek je of een patiënt longemfyseem heeft? (6)

A
  1. Inspectie: voortdurende inspiratiestand van de ribben (want kan wel inademen, maar slecht uitademen door elasticiteitsverlies)
  2. Percussie: longen vergroot
  3. Auscultatie: verzwakt ademgeruis
  4. Röntgenopnamen:
    • ribben hoog geheven
    • diafragma juist lager
    • longen overal vergroot
    • longen zijn zwarter door verlies van
      alveoli
  5. Longfunctieonderzoek:
    • residu verhoogd (want wel inademen
      maar slecht uitademen)
    • FEV1 verlaagd
    • peakflow verlaagd
  6. Bloedgasanalyse:
    • daling pO2
    • stijging pCO2
      • acidose=verzuring (pH-
        daling=Hstijging)
      • stijging bicarbonaat (HCO3-)
        (H20+CO2<–> H+ + HCO3-)
        (respiratoire acidose)
99
Q

Wat gebeurt er in het lichaam als de respiratoire acidose langer dan 24 uur duurt?

A

Dan gaan gezonde nieren extra HCO3- afgeven om de boel wat basischer te maken en de pH te verhogen
=Metabole compensatie

100
Q

Wat is de behandeling van longemfyseem? (2)

A

Niet mogelijk om terug te draaien
1. fysiotherapie
2. zuurstoftoediening–> kan ook tot ademremming leiden omdat chemoreceptoren alleen nog maar reageren op pO2 daling
(Hypoxic drive)
–> dus daarom alleen als sO2 lager dan 90-95% of als centrale cyanose aanwezig is
–> dan mag wel (zuurstoftoediening), als ademhaling en bloedgassen regelmatig gecontroleerd.

101
Q

Wat zijn de risicofactoren voor longkanker? (4)

A
  1. roken
  2. COPD
  3. leeftijd (65-70)
  4. asbestvezels
102
Q

Wat is non-small cell lungcancer (NSCLC)?

A

Kanker in vrij grote cellen
Groeit langzaam en zaait minder snel uit
Kan jaren in lichaam aanwezig en geen klachten
–> daarom vaak al uitgezaaid als er klachten ontstaan

103
Q

Welke soorten longkanker vallen onder non-small cell lungcancer? (3)

A
  1. Plaveiselcarcinoom: ontstaat uit cellen die de binnenkant van de grote luchtwegen bekleden
  2. Adenocarcinoom: ontstaan uit slijm-/sap producerende cellen
  3. Grootcellig carcinoom: agressieve vorm van longkanker, kan overal in de longen voorkomen–> groeit en deelt snel
104
Q

Wat is small cell carcinoom?

A

Groeit snel en is gevoelig voor cytostatica (chemokuren)

105
Q

Wat zijn de verschijnselen bij longkanker? (3)

A

Klachten komen door tumorgroei in longen of luchtwegen
1. Prikkelhoest
2. Hemoptoë= bloed ophoesten
3. Obstructiepneumonie= longinfectie door afsluiting van een bronchus

106
Q

Wat zijn de symptomen van doorgroei van longkanker binnen de thorax? (6)

A
  1. Heesheid (aantasting n. recurrens=stemband zenuw)
  2. Vena cava superior syndroom (vena cava superior= bovenste holle ader–> die is dan deels afgesloten)
  3. Slikklachten (druk tegen slokdarm)
  4. Eenzijdige diafragmaparalyse (aantasting van de n. frenicus)
  5. Pleuritis carcinomatosa (uitzaaiing op de longvliezen)
  6. Pancoast-syndroom (tumor in longtop? daardoor aantasting zenuwknooppunt van arm???)
107
Q

Waarnaartoe vindt lymfogene metastasering van longkanker plaats?

A

Naar het longhilum en mediastinum

108
Q

Waar vindt hematogene metastasering van longkanker plaats?
Wat voor gevolgen kan dit hebben?

A

Via vena pulmonalis, linkerharthelft en aorta–> lever, botten en hersenen
—> pijn in wervelkolom, hoofdpijn met neurologische uitval en icterus (geelzien)

109
Q

Hoe onderzoek je of een patiënt longkanker heeft? (4)

A
  1. Röntgenfoto’s, echo, CT, MRI en botscan–> idee krijgen van tumorgrootte en metastase
    Soms PET-scan
  2. Bronchoscopie, mediastinoscopie, thoracoscopie–> weefsel afnemen en onderzoeken (=histologisch onderzoek)
  3. Cytologisch onderzoek (celonderzoek) van sputum of pleuravocht –> maligne cellen aantonen
  4. Als opereren?–> eerst longfunctieonderzoek–> dan duidelijk of pneumonectomie nodig (hele long verwijderen)
110
Q

Wat is de behandeling bij longkanker? (1 en 5)

A
  1. longcarcinomen alleen bij hilum en long–> operatief verwijderd

Meestal uitzaaiing–> palliatieve behandeling (ongeneeslijk)
1. bestraling
2. groeihormoonreceptorblokkers
3. laserbehandeling
4. pijnstilling
–> leven verlengen of klachten verminderen
5. cytostatica (chemokuur)–> bij kleincellig longcarcinoom