Anatomie en fysiologie ademhalingsstelsel Flashcards

1
Q

synoniem voor aerobe dissimilatie (stofwisseling)

A

celademhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de reactievergelijking van de aerobe dissimilatie?

A

Glucose + (1)zuurstof –> CO2 + H2O + energie (=ATP en warmte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De luchtwegen verbinden …. met …

A

De luchtwegen verbinden de buitenwereld met het longweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Functie luchtwegen

A

Via luchtwegen wordt zuurstof naar longweefsel vervoerd en wordt de CO2 buiten het lichaam gebracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Tot welk milieu behoren de luchtwegen?
Wat is het gevolg daarvan?

A

De luchtwegen behoren tot het uitwendig milieu. Daarom zijn de luchtwegen bekleed met epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Door welke botten wordt de neusholte begrensd? (aan de bovenkant) (4)

A
  1. Os sphenoidale (sfenoïd)
  2. Os ethmoidale (etmoïd)
  3. Os frontale (voorhoofdsbeen)
  4. Os nasale (neusbeen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welk bot in de neus heeft gaatjes?
Waarom heeft dit bot gaatjes?

A
  • Os ethmoidale (etmoïd)
  • Door de gaatjes lopen heel veel zenuwvezels van de reukzenuw (=zenuwuitlopers)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Uit welke botten bestaan de laterale wanden van de neusholten?

A

Uit delen van de maxilla (=bovenkaak) en uitlopers van de os ethmoidale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Synoniem voor je neustussenschot?
Benoem uit welke onderdelen het bestaat

A

neustussenschot= septum nasi
- achterste deel bestaat uit os nasale (=neusbeentje)
- voorste deel bestaat uit elastisch kraakbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe noem je de 3/4 uitstekende botranden van de laterale wanden van de neusholte?

A

Conchae (neusschelpen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat ontstaan er doordat conchae bestaan?

A

Conchae (=neusschelpen) zorgen ervoor dat neusgangen ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke neusgang is het wijdst? Hoe komt dat?
Wat is het gevolg daarvan?

A
  • De onderste neusgang is het wijdst.
  • Omdat deze gevormd wordt doordat de bijbehorende conchae (uitlopers van de bovenkaak) het grootst zijn.
  • Gevolg= merendeel van lucht tijdens neusademhaling stroomt hierlangs
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Met wat is de neusholte bekleed?
Wat is dit/waaruit bestaat het?
Wat zit er onder deze laag?

A

slijmvlies
- eenlagig trilhaarepitheel met veel sereuze (=produceren waterige, eiwitrijke vloeistof) kliertjes en slijmcellen
- Onder deze laag zit het capillairnetwerk (=haarvaten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar in de neusholte zit het reukepitheel?
Waaruit bestaat het?

A
  • Bovenin de neusholte
  • Het reukepitheel bestaat uit epitheelcellen met daartussen allerlei geur-gevoelige receptoren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een ander woord voor neusbijholten?

A

Sinus paranasales

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de sinus paranasales?

A
  • holten in aangrenzende schedelbeenderen
  • eigenlijk geen deel van de neusholte
  • staan wel in verbinding met neusholte
  • met trilhaarepitheel bekleed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke sinus paranasales zijn er en in welke aangrenzende schedelbeenderen liggen ze? (4)

A
  1. sinus maxillaris (in de maxilla (=bovenkaak))
  2. sinus sphenoidalis (in het os sphenoidale)
  3. sinus ethmoidales (in het os ethmoidale)
  4. sinus frontalis (in het os frontales)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wanneer word je verkouden?

A

Als je niet genoeg afweer hebt tegen een verkoudheidsvirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een verkoudheid?

A

Een ontsteking van het slijmvlies in de neus, de bijholten en de keel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarom worden we vaker verkouden in de winter? (2)

A
  1. Dan zitten we vaker in gesloten ruimtes bij elkaar
  2. Afweersysteem in onze neus werkt minder goed als het koud is–> verkoudheidsvirus kan makkelijker de bloedbaan binnendringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarom zijn de conchae functioneel? (2)

A
  1. Ze vergroten het binnenoppervlak van de neusholte
  2. Doordat ze de doorgang vernauwen–> werveling van de luchtstroom ontstaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de functies van inademen door de neus? (4)

A

allemaal met kwaliteit lucht te maken
1. lucht gezuiverd:
door neusharen, trilharen
2. verwarmd:
door oppervlakkig gelegen capillairnetwerk–> zo zal het longweefsel niet te veel afkoelen
3. bevochtigd:
zo zal longweefsel niet uitdrogen–> gaswisseling gaat alleen in vochtige omgeving–> neusslijmvlies staat vocht af aan inademingslucht en verdamping van traanvocht dat naar onderste neusgangen wordt afgevoerd
4. gekeurd:
door reukepitheel: ruiken geeft info over kwaliteit van de lucht (functie= bescherming + genieten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat gebeurt er met het neusepitheel in een stoffige omgeving?

A

Gaat meer slijm produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is het nadeel van inademen door de mond?

A

Lucht kan minder goed ‘bewerkt’ worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe ontstaat klankvorming?

A

Doordat uitgeademde lucht langs de stembanden stroomt, die vervolgens gaan trillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is het verschil tussen dorsaal en ventraal?

A

dorsaal= rugzijde
ventraal= buikzijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is een synoniem voor keelholte?

A

Pharynx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe ligt de luchtpijp in verhouding tot de slokdarm?

A

De luchtpijp ligt ventraal en de slokdarm dorsaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Staat de luchtpijp over het algemeen open of dicht?
Wat is de uitzondering?
Wat gebeurt er dan?

A
  • luchtpijp staat altijd open
  • behalve als er voedsel wordt doorgeslikt
  • dan sluit het strotklepje de toegang tot het strottenhoofd af
    –> dan dus luchtpijp en stemspleet gesloten–> ademen en spreken niet mogelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is een synoniem voor het strottenhoofd? Waar ligt het ten opzichte van de slokdarm?

A

larynx
ligt ventraal ten opzichte van de slokdarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is een synoniem voor tongbeen? Welke vorm heeft het?
Waarmee wordt het op zijn plek gehouden?

A

os hyoideum
- hoefijzervorm
- door spieren die vastzitten aan de onderkaak en de schedelbasis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is het grootste kraakbeenstuk van het strottenhoofd? (2)

A

Cartilago thyoridea (Schildkraakbeen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe noem je de uitstekende punten van het cartilago thyroidea?

A

bovenste- en onderste hoorns

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is een synoniem voor strotklepje?
Wat is het?
Wat is de functie ervan?

A

Epiglottis
- veerkrachtig kraakbeenplaatje
- tijdens slikken duwt de tongbasis de epiglottis over de opening van de larynx–> zo komt er geen voedsel in de larynx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is een synoniem voor ringkraakbeen?

A

Cartilago cricoidea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Waar ligt het brede zegeldeel van het cartilago cricoidea?

A

dorsaal, steekt omhoog tussen onderste hoorns van het cartilago thyroidea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is een synoniem voor bekerkraakbeentje?
Waar zitten deze?

A
  • Cartilago artyneoidea
  • op de achterrand van het ringkraakbeen binnenin
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe zijn de cartilago artyneoidea aan het schildkraakbeen (=cartilago thyroidea) verbonden?
Hebben ze veel of weinig bewegingsvrijheid?

A

ze zijn verbonden via de stembanden aan het cartilago thyroidea

ze hebben veel bewegingsvrijheid–> invloed op spanning stembanden en dus hoe stem klinkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat betekent niet-verhoornend epitheel?

A

alle cellen hebben een eigen kern en leven nog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Met wat voor epitheel zijn de mond- en keelholte bedekt?

A

Met niet-verhoornend plaveiselepitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is een synoniem voor de binnenkant van het strottenhoofd?
Met wat voor epitheel is het bedekt?
Is het strottenhoofd onderdeel van de slokdarm of van de luchtweg?

A

Het lumen
- trilhaarepitheel
- strottenhoofd is onderdeel van de luchtwegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Waar zitten de ware stembanden? Wat vormen ze samen?

A
  • Tussen het cartilago thyroidea en de cartilagines arytenoideae
  • Ze vormen de m. vocalis (stemspier)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is de stemspleet?

A

De opening tussen de stembanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn de functies van de stembanden? (2)

A
  1. Ze sluiten de luchtweg af door de stemspleet te sluiten
  2. Ze brengen geluid voort doordat ze trillen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Waarom heten de valse stembanden zo?

A

Omdat ze geen geluid voortbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is het verschil in valse en ware stembanden wat betreft het materiaal waarvan ze gemaakt zijn?

A

Ware stembanden zijn spierplooien (spierweefsel)
Valse stembanden zijn van bindweefsel gemaakt met veel klieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is de functie van de valse stembanden?

A

De ware stembanden vochtig houden, dan blijven ze soepel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Welke dingen zorgen ervoor dat de stembanden bewegen? (3)

A
  1. De m. vocalis
  2. de bekerkraakbeentjes (cartilagines arytenoidea)
  3. de kanteling van het schildkraakbeen (cartilago thyroid) ten opzichte van het ringkraakbeen (cartilago cricoidea)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Komt er stemgeluid als de stemspleet open of dicht staat?

A

Er komt geen stemgeluid als de semspleet helemaal dicht staat.
Er komt alleen geluid als de stemspleet nauwer wordt gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Waarvan is toonhoogte van de stem afhankelijk?

A

Van de spanning van de stembanden
hoe meer spanning, hoe hoger de toon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Hoe wordt volume van de stem bepaald?

A

Het volume wordt bepaald door de kracht waarmee uitgeademd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is de n. laryngeus recurrens?

A

vertakt van de linker en recht n. vagus en loopt dan verder naar boven
–> innervatie van de strottenhoofdspieren plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat gebeurt er bij kuchen/schrapen van je keel?

A

Je stembanden slaan hard tegen elkaar en hierdoor gaan ze rood worden en kunnen ze zelfs gezwollen raken
Door gezwollen stembanden–> geïrriteerde keel–> slijm ontstaat

54
Q

Wat is een synoniem voor de trachea?

A

De luchtpijp

55
Q

Wat is de bifurcatio tracheae?

A

De splitsing van de trachea in twee hoofdbronchiën (boven het hart)

56
Q

Waarom wordt de linkerhoofdbronchus in een iets scherpere hoek geduwd dan de rechter? bij de bifurcatio tracheae?

A

Omdat het hart de linkerhoofdbronchus wat horizontaler duwt

57
Q

Waaruit zijn de trachea en de hoofdbronchiën opgebouwd?
Wat is de functie daarvan?

A

Uit collageen bindweefsel met hoefijzervormige kraakbeenstukken
Die kraakbeenstukken hebben hun openingen aan de achterkant van de trachea en de hoofdbronchiën.–> Daardoor heeft de slokdarm meer bewegingsvrijheid

58
Q

Wat is respiratoir epitheel?
Wat is de functie daarvan?

A
  • Trilhaarepitheel in de trachea en de hoofdbronchiën
  • Functie= trilhaartjes vangen vuil op en slijmlaagje beweegt het vuil naar strottenhoofd en keelholte
59
Q

Hoeveel bronchi lobares zijn er in welke long?

A

Vertakkingen van de hoofdbronchiën–> grote bronchiën
in de rechterlong–> 3 grote bronchiën–> 3 longkwabben
in de linkerlong–> 2 grote bronchiën–> 2 longkwabben

60
Q

Hoe verschilt de bouw van de bronchi lobares van de bouw van de trachea en de hoofdbronchiën?

A

De kraakbeenstukken bij de bronchi lobares zijn wat onregelmatiger van vorm

61
Q

Waar vertakken de bronchi lobares zich in?
Waarom heten die vertakkingen zo?
Hoe verandert de bouw van de binnenbekleding?

A
  • Bronchi lobares–> bronchi segmentales
  • (genoemd naar het longsegment wat ze verzorgen)
  • nog steeds respiratoir epitheel maar dan nu met kraakbeenschilfers in de wand
62
Q

Hoe heet de allerfijnste vertakking van de bronchiën?

A

Bronchiolen

63
Q

Met wat zijn de bronchiolen van binnen bekleed?
Waaruit bestaat de wand van de bronchiolen?
Wat voor invloed heeft dit op de uitdrijving van lucht uit de longen?

A
  • bekleed met cilindrisch epitheel
  • de wand van bronchiolen= circulair glad spierweefsel–> bronchiolen zijn daardoor heel elastisch
  • bij inademing: de gladde spieren ontspannen –> bronchiolen verwijden
  • bij uitademing: de gladde spieren trekken samen–> bronchiolen vernauwen
  • bevordert de uitdrijving van lucht uit de longen
64
Q

Waar monden de bronchiolen in uit?

A

In longtrechtertjes met longblaasjes (alveoli pulmonalis)

65
Q

Door wat is een alveolus omgeven?

A

Door een dicht capillairnetwerk

66
Q

Door wat wordt het longweefsel gevormd?
Wat is het longweefsel?

A
  • door de 900 miljoen alveoli
  • functionele eenheden waar gaswisseling uitwendige/inwendige milieu plaatsvindt
67
Q

Wat is het ademhalingsoppervlak?

A

Het oppervlak van alle alveoli samen

68
Q

Door wat kan het ademhalingsoppervlak vergroot worden bij inspanning? (2) (van 70–>100 m^2)

A
  1. Door de grote rekbaarheid van het longweefsel
  2. in rust staan lang niet alle alveoli open
69
Q

Wat betekent pulmonis?

70
Q

Hoe liggen de longen? (gebruik apex pulmonis en basis pulmonis)

A

Apex pulmonis (=longtop) ligt tot achter sleutelbeen
Basis Pulmonis (=longbasis) rust op diafragma

71
Q

Waardoor heeft de longbasis vrij scherpe randen?

A

Omdat het de koepelvorm van het diafragma volgt

72
Q

Wat is de pleura visceralis?
Wat is de pleura parietalis?

A
  1. de pleura visceralis (longblad/viscerale blad)
  2. de pleura parietalis (borstvlies/pariëtale blad)
73
Q

Met wat zijn de pleura visceralis en de pleura parietalis vergroeit?

A

Pleura visceralis–> met het longweefsel
Pleura parietalis–> met de borstwand, diafragma en andere aangrenzende structuren in het mediastinum en met pericard (hartzakje)

74
Q

Wat is het longhilum?

A

de plek waar hoofdbronchus, bloedvaten, zenuwen en lymfevaten de longen in en uitgaan.

75
Q

Wat is het gevolg van dat de pleuraholte luchtdicht is met vocht erin?

A

De twee bladen kunnen ten opzichte van elkaar schuiven maar niet van elkaar getrokken worden.
Daardoor worden wrijvingen (bij ademhalingen ontstaan) tussen longbladen en borstvlies opgevangen.

76
Q

Wat is de pleurasinus?

A

het uiterste puntje van de longen waar geen longweefsel meer zit maar nog wel pleura parietalis (borstvlies) wat dan tegen het borstvlies van diafragma aan komt te liggen

77
Q

Wat is het verschil tussen venae en arteriae?

A

venae= ader
arteriae= slagader

78
Q

Wat doen de arteriae pulmonales en de venae pulmonales?

A

arteriae pulmonales= vervoert zuurstofarm bloed van het hart naar longen
venae pulmonales= vervoert zuurstofrijk bloed van longen naar hart

79
Q

Hoe komt het celweefsel in de longen aan zuurstof? (2) (o.a. door bronchiale circulatie)

A
  1. de cellen in het longweefsel krijgen zuurstof direct uit de ingeademde lucht
  2. weefsel in hoofdbronchiën, bronchiën en bronchiolen heeft eigen bloedvoorziening
    –> door de arteriae bronchiales (aftakkingen van aorta) vertakken zich rond de wanden van de bronchiën en bronchiolen in arteriolen en capillairnetwerken
80
Q

Hoe werkt gaswisseling in de longen? Benoem het begrip waardoor de stoffelen uitwisselen.

A

Gaswisseling gaat door diffusie (gevolg van concentratieverschillen).
Arteriae pulmonales (slagader: vanaf hart naar longen) heeft lagere concentratie zuurstof en hogere concentratie CO2 dan de alveolaire lucht. Uitwisseling van stoffen.
Tegen tijd dat bloed de longen verlaat via venae pulmonales, is de concentratie O2 gestegen en concentratie CO2 gedaald

81
Q

Wat is de gemiddelde druk (P) van lucht? (getal + betekenis)

A

760mmHg
= de optelsom van de drukken die de gassen afzonderlijk veroorzaken

82
Q

Wat is de partiële druk en waar is die gelijk aan?

A

partiële druk= de druk die een gas veroorzaakt= de concentratie van dat gas

83
Q

Wat is zuurstofspanning?
Hoe bereken je de zuurstofspanning (21% van de ingeademde lucht is O2)?

A
  • de partiële druk van O2 in de lucht die je inademt
  • 760 x 0,21= 160 mmHg
    PO2(in mmHg) = P(totale lucht) x %O2
    P(totale lucht)= 760 mmHg
84
Q

Wat is de PCO2/koolstofdioxidespanning? (cijfer)

84
Q

Waarom zijn er verschillen in partiële druk in het lichaam?

A

Dat zorgt ervoor dat de gaswisseling efficiënt gebeurt

85
Q

Wat is een ander woord voor erytrocyten? Wat bevatten ze?

A

rode bloedcellen die hemoglobine bevatten

86
Q

Wat is de reactievergelijking van hemoglobine en dus het vervoer van O2?

A

HHb + O2 –> HbO2 + H+
HbO2= oxyhemoglobine

87
Q

Wat is de reactievergelijking van het vervoer van CO2?
Geef uitleg bij de verschillende stoffen die ontstaan/verbruikt worden (2)

A

HCO3- + H+ –> H2CO3 –> CO2 + H2O
Die H+ is bij de binding van O2 aan hemoglobine vrijgekomen
Dat water wordt door het bloed opgenomen

88
Q

Hoe geven de erytrocyten zuurstof af en nemen ze koolstofdioxide op in weefselvocht?

A

In weefselvocht lage O2-spanning en hoge CO2-spanning
In erytrocyt: CO2 + H2O–> H2CO3
–> H+ + HCO3-
H+ zegt tegen O2 dat hij moet opflikkeren van de hemoglobine omdat de H+ wil binden aan de hemoglobine:
H+ + HbO2 –> HHb + O2

89
Q

Wat is ventilatie en hoe komt het tot stand?

A

Ventilatie is het verversen van lucht in de luchtwegen
Ventilatie komt tot stand door ademhalingsbewegingen

90
Q

Wat is het doel van inspiratie?

A

Inspiratie is inademen
Doel is het volume van de thorax vergroten

91
Q

Hoe werkt inspiratie door middel van het afplatten van het diafragma?
Wat is een synoniem voor ademhaling dmv deze manier?

A
  1. Spieren diafragma trekken samen–> diafragma platter
  2. Pleura parietalis is vergroeid met diafragma–> wordt meegetrokken met diafragma
  3. Pleura visceralis wordt meegetrokken door het vacuüm
  4. Pleura visceralis is vergroeid met het longweefsel–> dus longweefsel rekt mee en longblaasjes worden opengetrokken
  5. Pleurasinus wordt wijder–> longweefsel kan zich daarin ontplooien
  6. Onderdruk in de longen ontstaat–> inwaartse luchtstroom (inademing)
    - Verslapping buikwandspieren–> buikwand komt naar voren
    = buikademhaling
92
Q

Hoe staan de ribben in rust?

A

schuin naar beneden

93
Q

Hoe werkt inspiratie dmv het optillen van de ribben?
Wat is een synoniem voor deze manier van ademhaling?

A

De musculi intercostales externi (buitenste tussenribspieren) worden aangespannen
Ribben worden opgetild
Alle wanden en dingen gaan mee
door volumevergroting–> onderdruk ontstaat –> ademhaling
= Borstademhaling

94
Q

Wat zijn de ademhalingsspieren en de hulpademhalingsspieren?

A

Ademhalingsspieren= spieren die bij inspiratie worden aangespannen
Hulpademhalingsspieren= als je extra diep moet inademen, wordt het optillen van de ribben versterkt door aanspannen van spieren in de hals en schoudergordel.

95
Q

Hoe komt expiratie tot stand?
Is het een passief of actief proces?

A

door verkleining van het thoraxvolume
De ademhalingsspieren moeten dan ontspannen–> ribben gaan door zwaartekracht naar beneden/diafragma neemt rustpositie in
Passief proces–> kost geen energie

96
Q

Hoe werkt geforceerde expiratie?

A

Kost wel spierarbeid
1. contractie van de musculi intercostales interni (binnenste tussenribspieren) –> ribdaling versterkt
2. contractie van buikspieren–> buikorganen omhoog geduwd–> terugveren diafragma versterkt

97
Q

Wat is het ademautomatisme?

A

Het reflexmatig verlopen van de ademhaling, ook al is het onderdeel van het animale (=willekeurig) zenuwstelsel

98
Q

Wat is het ademhalingscentrum?

A

De concentraties zenuwcellen in het verlengde merg en de pons die samenwerken zodat ademhaling supersoepel gaat

99
Q

Waar leidt de n. phrenicus impulsen naartoe? Wat gebeurt daar?

A

Naar de spieren in het diafragma die dan gaan samentrekken

100
Q

Waar leidt de nervi intercostales impulsen naartoe?

A

Naar de tussenribspieren die dan gaan samentrekken

101
Q

Hoeveel adem je per minuut in rust?

A

ong 15 keer

102
Q

Waarom zitten er in de wanden van de bronchiën rekkingsgevoelige sensoren?

A

Zodat het ademhalingscentrum geïnformeerd kan worden over de stand van de ademhalingsspieren

103
Q

Wat is het hering-breuerreflex?

A

Het reflexmechanisme dat voor het normale ademritme zorgt.
Na inademing ga je weer uitademen om overinflatie van long te voorkomen.

104
Q

Wat zijn de prikkels voor het ademautomatisme? (3)
Hoe worden die waargenomen?

A

PCO2/pH
POH
Waargenomen door chemosensoren in de wanden van aortaboog en halsslagaders
1. Bij te lage pH (te veel H+-ionen) worden impulsen naar ademhalingscentrum gestuurd –> ademhalingscentrum laat ademhaling dieper en sneller verlopen–> meer CO2 uit bloed diffunderen
2. PO2 daalt?–> ademhalingscentrum geprikkeld om ademhaling te versnellen
___Maar: PCO2 is sterkere prikkel dan prikkel van PO2

105
Q

Wat gebeurt er bij het bewust en onbewust onderbreken van het ademritme? (2)

A

Bewust: meestal door regeling van uitademingsluchtstroom (zingen, spreken, blazen)
Onbewust: door schrikreacties

106
Q

Wat is de zuchtreflex?
Wat gebeurt er als je zucht?
Door wat ontstaat de zuchtreflex?

A

Tijdens rustige ademhaling op regelmatige tijden een hele diepe ademhaling.
Door die hele diepe ademhaling–> worden de alveoli die (tijdens ondiepe rustige ademhaling) ingeklapt waren, weer volledig uitgeklapt
Zuchtreflex komt tot stand door sensoren in het longweefsel of door plaatselijk zuurstoftekort.

107
Q

Hoe ontstaat de niesreflex?

A

Doordat het slijmvlies van de neusholte door ingeademde stofdeeltjes wordt geprikkeld

108
Q

Hoe ontstaat de hoestreflex?

A

Door een prikkeling van het slijmvlies van de diepere luchtwegen (=larynx, trachea, bronchiën). Na diepe inademing–> stemspleet gesloten
Expiratiespieren worden geforceerd aangespannen–> grote druk in thorax ontstaat
Stemspleet opent plots–> lucht schiet door mondholte naar buiten
Functie: neem slijm en vuiltjes mee naar buiten

109
Q

Hoe werkt hikken?

A

Hikken is onderbreking van ademritme door een herhalende contractie van het diafragma–> daardoor gaat lucht opeens heel snel naar binnen
–> stemspleet gesloten
–> daardoor inademing abrupt gestopt= HIK

110
Q

Wat gebeurt er bij de braakreflex?

A

Maaginhoud keert terug naar keelholte en mag niet in luchtpijp terechtkomen
Diepe inademhaling–> stemspleet gesloten/toegang tot neusholte gesloten

111
Q

Hoe werkt persen?

A

Eerst diepe inademhaling–> stemspleet gesloten
buikspieren aanspannen/middenrif laten dalen–> buikholte verkleind–> drukverhoging op de buikorganen

112
Q

Wat doet een spirometer?

A

Meet de longfunctie
Meet de hoeveelheden in- en uitgeademde lucht en daardoor worden de longfunctiegrootheden (longvolumina) gemeten

113
Q

Wat is het ademvolume? (definitie + getal)

A

Tidal Volume (VT)= hoeveelheid lucht die in rust in 1 ademteug wordt ingeademd
0,5 L

114
Q

Wat is het inspiratoir reservevolume (IRV)? (definitie + getal)

A

IRV is hoeveelheid lucht die na inademing nog extra ingeademd kan worden
mannen= 3L
vrouwen= 2L

115
Q

Wat is het expiratoir reservevolume (ERV)? (definitie + getal)

A

ERV is hoeveelheid lucht die na uitademing nog extra uitgeademd kan worden
ERV= 1L

116
Q

Wat is de vitale capaciteit (VC)? (definitie + getal)

A

VC= IRV + ERV + VT
= de hoeveelheid lucht die na een maximale uitademing maximaal kan worden ingeademd
VC (mannen)= 4,5L
VC (vrouwen)= 3,5L

117
Q

Wat is de éénsecondelongcapaciteit?
Wat kan je daarmee meten? (definitie + %)

A

Forced experitary volume (FEV1)
= hoeveelheid lucht die in 1 seconde kan worden uitgeademd
= maat voor doorgankelijkheid van de luchtwegen

Jongvolwassenen= 83%
Ouderen= 70%

118
Q

Wat is het residuvolume? (RV) (definitie + getal)

A

RV= hoeveelheid lucht die na maximale uitademing in de longen achterblijft
RV (mannen)= 1,5L
RV (vrouwen)= 1L

119
Q

Waarom kan je je longen nooit helemaal ‘leegblazen’?

A

Omdat het lumen in bepaalde delen van de luchtwegen wordt opengehouden door kraakbeen

120
Q

Wat is de totale longcapaciteit? (definitie + getal)

A

TLC= VC + RV
VC= IRV+ERV+VT= vitale capaciteit
RV= residuvolume
Mannen= 6L
Vrouwen= 4,5L

121
Q

Wat is de functionele residulongcapaciteit? (FRC) (definitie + getal)

A

FRC= ERV + RV
ERV= expiratoir reservevolume
RV= Residuvolume
FRC= hoeveelheid lucht die na rustige uitademing nog achterblijft in de longen
2,5L

122
Q

Wat is de fa? (definitie + getal tijdens rust en tijdens inspanning)

A

Ademhalingsfrequentie= aantal ademhalingen per minuut
Tijdens rust= 15
Tijdens inspanning= 30

123
Q

Wat is het AMV en hoe bereken je het?

A

AMV= ademminuutvolume= hoeveelheid lucht die in 1 minuut wordt in- of uitgeademd
AMV= fa x VT
fa= ademhalingsfrequentie
VT= tidal volume= ademvolume

124
Q

Wat is het AMV voor de standaardmens in rust?
En bij inspanning?

A

AMV (rust)= 15 x 0,5 = 7,5L
AMV (inspanning)= 30 x 3,5= 100L

125
Q

Wat is de dode ruimte van je luchtwegen?
Geef een synoniem ervoor

A
  • de ruimte waar geen gaswisseling plaatsvindt
  • fysiologische dode ruimte
126
Q

Wat is de anatomisch dode ruimte?
Waarom vindt daar geen gaswisseling plaats?

A

Anatomisch dode ruimte heeft geen gaswisseling omdat de wanden niet bekleed zijn met plaveiselepitheel/plaatepitheel
druk ofzo?????

127
Q

Wat is de alveolaire dode ruimte?
Wat is het gevolg van de alveolaire dode ruimte?

A

De ruimte in het alveolaire gebied waar de capillairnetwerken (tijdelijk) niet doorbloedt zijn–> daardoor geen gaswisseling
Bijvoorbeeld bij de longen in rust–> longtoppen niet volledig ontplooid/doorbloed
Alveolaire dode ruimte zorgt voor reservecapaciteit–> hangt daardoor samen met het inspiratoir reservevolume (kan in principe nog meer lucht inademen)

128
Q

Neemt de druk in de interpleurale holte toe of af bij inademing?

A

Bij inademing worden je longer groter, waardoor er dus minder ‘‘getrokken’’ wordt aan het vocht in de pleuraholte
–> minder druk in de pleuraholte

129
Q

Neemt de druk in de interpleurale holte toe of af bij uitademing?

A

Bij uitademing–> longen kleiner
dus meer ‘‘getrokken’’ aan het vocht in pleuraholte–> meer druk

130
Q

Wanneer is de pH hoog/laag?

A

pH hoog= basisch= weinig H+
pH laag= zuur= veel H+