Paragraf 6 Flashcards
1
Q
bezeten
A
possessed
2
Q
boeien
A
fascinate
3
Q
braken
A
to vomit
4
Q
duiveluitdrijving
A
exorcism
5
Q
dinsdag jongstleden
A
Tuesday last
6
Q
goed bevriend zijn met
A
to be close with
7
Q
kruis
A
crucifix
8
Q
niet erkend
A
unacknowledged
9
Q
omschrijven
A
define
10
Q
omvallen
A
turn over
11
Q
opgenomen worden
A
was committed
12
Q
opnemen
A
to record
13
Q
plaat
A
board
14
Q
slikken
A
swallow
15
Q
smerige taal
A
obscenities