Paragraf 6 Flashcards
1
Q
aanpakken
A
to address
2
Q
beklaagde
A
defendant
3
Q
ik kan niet genoeg benadrukken
A
i can’t emphasize enough
4
Q
grote bereidheid om je in te zetten voor iets
A
commitment
5
Q
in brand steken
A
to ignite
6
Q
dringend verzoeken
A
urge
7
Q
een eind maken aan
A
to put an end to
8
Q
erfenis
A
inheritance
9
Q
hedendaags
A
contemporary
10
Q
juichen
A
to cheer
11
Q
medeplichtig persoon aan
A
accessory to
12
Q
recht hebben op
A
to be entitled to
13
Q
rechtvaardigen
A
to justify
14
Q
kenmerken
A
to smack of
15
Q
stedelijk
A
urban
16
Q
tegenzin
A
reluctance
17
Q
van tevoren
A
in advance
18
Q
vastberadenheid
A
determination
19
Q
veroordelen
A
to condemn
20
Q
iemand wijzen op
A
to point out to someone
21
Q
ambivalence
A
tweeslachtige houding
22
Q
benign
A
vriendleijk
23
Q
dowry
A
bruidsschat
24
Q
dwindle
A
afnemen
25
Q
ghastly
A
afgrijselijk