Paragraaf 5 Flashcards
1
Q
Oorzaak
A
De reden dat iets gebeurd.
2
Q
Gevolg
A
De gebeurtenis die plaats vind na een handeling.
3
Q
Bedoeld (gevolg)
A
Dat gene wat je wilt bereiken. Vaak van te voren bedacht.
4
Q
Onbedoeld (gevolg)
A
Dat gene wat er gebeurd maar we niet hadden verwacht.
5
Q
-cultureel
A
Hoe mensen denken en wat zij normaal vinden (tradities).
6
Q
-economisch
A
Hoe mensen geld verdienen en hoe dit is verdeeld.
7
Q
-sociaal
A
Hoe mensen of groepen met elkaar om gaan.
8
Q
-politiek
A
Hoe mensen macht verdelen en iets word bestuurd.
9
Q
Direct
A
Dat gene wat zorgt voor de gebeurtenis.
10
Q
Indirect
A
Iets wat voor een langere periode gebeurd.
11
Q
Standplaatsgebondenheid
A
Hoe jij een situatie ervaart. Hangt af van; jezelf, opvoeding, je economische achtergrond.