paragraaf 2 Flashcards

1
Q

Er is sprake van opsporing bij…

A
  1. Het vermoeden dat er een strafbaar feit is gepleegd
  2. Een onderzoek van crimineel verband
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verdachte

A

Iemand wie uit feiten of omstandigheden een vermoeden bestaat van schuld aan een strafbaar feit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

dwangmiddelen die de overheid kan gebruiken…

A
  1. Staande houden
  2. Aanhouden
  3. Inverzekeringstelling
  4. Bewaring en gevangenhouding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer mag aanhouden…

A
  1. Alleen bij ontdekking op heterdaad
  2. Als voorlopige hechtenis niet is toegestaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer mag inverzekeringstelling…

A
  1. Mag alleen als het doel is om het onderzoek naar het strafbare feit af te ronden
  2. Alleen gegeven voor feiten waarvoor een voorlopige hechtenis is toegestaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoelang duren bewaring en gevangenhouding…

A
  1. Bewaring duurt maximaal 14 dagen en wordt aangevraagd door de OvJ
  2. Gevangenhouding duurt maximaal 90 dagen en wordt aangevraagd door de meervoudige kamer van de rechtbank
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waaruit bestaat voorarrest..

A

De inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Regels voor voorlopige hechtenis

A
  1. Het gaat om een misdrijf waar minimaal een gevangenisstraf voor 4 jaar opstaat
  2. De verdachte heeft geen verblijfplaats in Nederland
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Requisitoir

A

Hierin geeft de OvJ aan waarom hij tot vervolging is overgegaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Formele vragen van het strafrecht

A
  1. Is de dagvaarding geldig?
  2. Is de rechter bevoegd?
  3. Is het OM ontvankelijk?
  4. Zijn er andere redenen voor schorsing?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Materiële vragen voor het strafrecht

A
  1. Kan het tenlastegelegde feit bewezen worden?
  2. Is het bewezen tenlastegelegde feit strafbaar?
  3. Is de dader strafbaar?
  4. Welke straf of maatregel moet aan de verdachte worden opgelegd?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bestanddelen

A

De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om het rechtsgevolg in te laten treden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wederrechtelijk

A

Tegen de wet in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noodweer

A

Handelen uit noodzakelijke zelfverdediging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noodweerexces

A

De grens van noodzakelijke zelfverdediging wordt overschreden door emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Culpoos

A

Schuld

17
Q

Voorwaarden voor schuld..

A
  1. Er is sprake van grove onvoorzichtigheid, de dader was te optimistisch
  2. Als bestanddeel: staat uitdrukkelijk in de wet beschreven
  3. Als element: verwijtbaarheid
18
Q

Bewuste schuld

A

De dader voorzag het gevolg, maar vertrouwde erop dat het gevolg wel vermeden zou kunnen worden

19
Q

Onbewuste schuld

A

De dader had zich de gevolgen niet voorgesteld

20
Q

Dolus

A

Opzet

21
Q

Voorwaarden opzet..

A
  1. De dader weet waar hij mee bezig is en wat de gevolgen zullen zijn
  2. Er is volgens willens en wetens gehandeld
22
Q

Voorwaardelijke dolus eventualis

A

De dader heeft zich de gevolgen slechts als mogelijkheid bedacht

23
Q

Rechtvaardigingsgronden..

A
  1. Overmacht in de zin van noodtoestand
  2. Noodweer
  3. Wettelijk voorschrift
  4. Gegeven bevoegd ambtelijk bevel
24
Q

Schulduitsluitingsgronden

A
  1. Ontoerekeningsvatbaarheid
  2. Psychische overmacht
  3. Noodweer exces
  4. Onbevoegd gegeven ambtelijk bevel
25
Q

Hoofdstraffen in het strafrecht..

A
  1. Gevangenisstraf
  2. Hechtenis
  3. Taakstraf
  4. Geldboete