Pallas H3C Flashcards
0
Q
ρόπαλον
A
Knots, knuppel
1
Q
άρχει
A
Begint
2
Q
ενταΰθα
A
Daar
3
Q
πνίγει
A
Wurgt
4
Q
μένει
A
Zit te wachten
5
Q
Καλεΐ
A
Roept
6
Q
Καί
A
1 en
2 ook
3 zelfs
7
Q
Φεύγει
A
(Hij,zij,het) Vlucht(voor)
8
Q
ή μάχη
A
Gevecht, strijd
9
Q
νΰν
A
Nu
10
Q
είς
A
Naar, naar binnen, tot
11
Q
τοΰτο
A
Dit, dat
12
Q
ποιεΐ
A
(Hij zij het) doet
(Hij zij het) maakt
13
Q
λαμβάνει
A
(Hij zij het) neemt, pakt(vast)
14
Q
ό δεσπότης
A
Heerser, meester